een nachtje DITMAR BAKKER en u kunt er weer tegen: ‘Dichters zijn een vreselijk volk: ze stoten teksten uit als een Tourettepatiënt coprolalie, en menen nog zinvol bezig te zijn ook. Lucebert was een halve nazi en hele coryfee. Jan Hanlo volkomen pedofiel (oote boe indeed). Radna Fabias won De Grote Poëzieprijs. Al het goede in drieën…’


Van de Schoonheid en de Troost, of: een Intertekstueel Vehikel (dat sticht en verpoost).

I.
Was will das Dichter?!
Parafraseer ik naar memorie (en als anderen de Waarheid logen, zie ik niet in waarom ik zulks níet zou doen), hoewel velen de vraag in zichzelve afdoen als non-valeur; opnieuw parafraserend naar memorie—aanhalend zelfs: ‘poëzie is een kunstvorm die elke politieke, sociale, economische en maatschappelijke relevantie verloren heeft’ [sic]. Ziek als een hond word je ervan, al gebruikte autrice van het vakwerkstuk in een vaktijdschrift over vertalen wellicht wel het juiste hulpwerkwoord in de vervoegde bijzin. Zoek maar—hup!
                Geen zin in zoek ten faveure van zin in een coherenter stuk? De poëzie raad ik u af—afgezien van het feit dat men in diverse gebieden nog steeds steggelt over haar definiëring—velden zou de socioloog Bourdieu die gebieden noemen voor hen die stemmingmakerij mochten genieten op één der instituten der hogere lering, afgezien daarvan, hoewel definitie zulker simpel is (‘Poëzie is tekst die niet doorloopt tot de kantlijn’, en ik spreek met de drogreden des dichters; die van de autoriteit), hoewel u bij tijd en wijle wellicht wèl zin hebt in zoek naar zingeving, hoop, stichting—enfin, die gebieden waar es is die die, Die Poesei! vanouds mee geassocieerd werd: tegenwoordig is de poëzie, of wat daarvoor doorgaat, incoherenter dan voorgaande zin. En iets over mosterdpotjes (Herzberg), marmietdekseltjes (Buddingh) en negers (Fabias). Komrij had het ooit over een lesbisch collectief waar de laatste in zou passen—wat nou, ik ben hartstikke woke, ik lees tegendraads. Of erotisch—mij een tiet. Ingewijden in de stemmingmakerij vallen haast van hun kruk; in woedende verweesde wokeheid, een schuddebuikend afreageren of gewoon-ordinair dronken als de onbegrepen blondine uit dat sonnet van Erik Coenen: ‘zij stierf in het café, / waar zij alleen bekend stond als dom blondje, / ten onrechte, want uit haar feeënmondje / klonk meer dan eens een vers van Mallarmé.’
                Nu doe ik niet aan namedroppingk (die spellingregels heb ik altijd lastig gevonden maar ik ben een Dichter, ziet u, en Dichters mogen alles in hun teksten aangezien u, ja ú, er betekenis in legt sinds—dacht ik—Barthes? Derrida? (Ik wil Derrida zeggen maar voel boze hoogleraren zuchten in mijn nek—laat het Lyotard zijn of Ubbeltje van de Bakker voor mijn part, het komt erop neer dat u iets doet met zo’n tekst waardoor deze resoneert en gaat betekenen. (Ik zeg gewoon Derrida, die is onleesbaarder dan dit stuk en alle tot moderne poëzie gebombardeerde teksten gecombineerd en het klinkt heel wijs langs mijn neus.))) De veda’s van F. Staal houd ik voor mijzelf—u had er toch niets aan gehad zo u mijn werk las. En dat werk is [sic] elke politieke sociale economische en maatschappelijke relevantie toch al verloren, dus waarom persisteer ik in naam van de HEERE?!
                Van de Schoonheid en de Troost. Alles van waarde is weerloos. Hij was maar een clown of zij was maar een huilend zigeunermeisje dat een clown gezien had (en zo blijft het een eeuwig herscheppen van hetzelfde, niet minder dan de wieg het graf en meer van dergelijke leut). Verdomme, focus! Overnieuw. Ópnieuw. Timmer aan de weg gelijk Jezus aan zijn ruwhouten kruisch. Laat het niet onopgemerkt gebleven.
                Genoeg bewierookte namen—u hebt een googolplex aan websites en Afke’s tiental aan zoekmachines tot uw beschikking om ze zelf na te vorsen. Iets met intertekstualiteit, bovendien—een eeuwig herscheppen van hetzelfde. De hel die leven heet—nee, ik doe niet dramatisch, Menschen zijn te positivistisch ingesteld. Regenbogen, eenhoorns en gratis stukken worst bij de slager voor Basalt of Annechien—leugens, allemaal leugens. Sterven is de enige onmogelijkheid der existentie.
                Horden beledigde lezeressen rennen nu aan met replieken vól abortiefjes die ze waarschijnlijk nog genaamd hebben ook omdat ze allemaal zweren bij Nel Min, terwijl de voudouniënne Van Daalen (vroeger noemden we zulker gewoon een heks die kon dansen, wat ze eenmaal proper gehangen ook deden) waarschijnlijk doodsvloeken op haar bidketting uittelt. Suka, nyoka! Informatie is altijd beter dan desinformatie. Zes miljoen, daarom. Ideologieën zijn dood en universaliteit bestaat niet—God, geef me kracht.
                Alle Menschen ter wereld maken hetzelfde geluid als ze gegeven informatie herhaald willen horen. Wel waar, zoek maar op. Onderzoek!
                De universaliteit hebben we dan in elk geval weten te revitaliseren en losgemaakt uit de (waarschijnlijk kittens doodknijpende) knuistjes der literatuurwetenschappers. Universaliteit bestaat wèl. In verwarring en onbegrip, wellicht, maar we zullen het moeten doen met goedkope toverij. Vergeef, rechters, dit doornenkluwen.

II.
Lucebert was een halve nazi en hele coryfee. Jan Hanlo volkomen pedofiel (oote boe indeed). Radna Fabias won De Grote Poëzieprijs. Al het goede in drieën, wat dubbel geldt voor het nefarieuze.
                Edoch achterklap is niet duur en roddel spotgoedkoop. U kunt één en ander zelf natrekken zo daar behoefte toe is—ik verkoop geen slangenolie (smeer dat in uw haar), enkel Waarheid die niet meer bestaat sinds God stierf, God Wien Woord slechts resteert als stukvertaald relikwie—Jezus in zijn kribbe werd Iehova in een voederbak. Ik wist pas dat een kribbe een voederbak was toen deze in een nouveau nouveau traduction in het nieuws kwam, moet ik u bekennen. Een kribbe was mij tot die tijd het enig mogelijke tabernakel voor onze verlossing. Die verlossing dient nu gedeeld met connotaties van koe, stikstofuitstoot en woedende boeren in landbouwtuig op het Binnenhof. Jezus weende.
                Gelijk ik het leven zwaar draag—wij zijn verwant, als alle Menschen—wordt door mijn pedante persoon gewicht toegekend aan het wonder der Schrift. Ik ben een apostel. Een zendeling. Luister naar mijn Woord. Vergeef dit doornenkluwen en ken er de juiste betekenis aan toe; of: lees mijn gedachten en formuleer het antwoord dat ik u al toebedacht had. Wellicht hebt u nooit nagedacht over poëzie en ik, dichter notabene, geef u gelijk. Het hierboven aangehaald adagium van verloren relevantie doet dat ook. Die bewierookte bundel Habitus doet dat ook. Groot is uw eigen gelijk. Lees de koppen op nu.nl, neem het achtuurjournaal tot u, becommentarieer de jurk die de Leontine van de dag omgehangen is en weet na u de zondvloed. U bent niet uw broeders hoeder. Sommige zaken zijn binair, wat dat Licht ook mag doen en ook al is alles natuurkunde.
                Focus, dichter!
 
III.
Laat me dit—enigerwijs—comprimeren. Je wordt geboren, je wordt groot, en op een dag ga je weer dood. Ik ben geen koe maar voorgaande zin bevat een Waarheid als. Een kind ontspruit uit duister ooit. Dat vreugd en rouw mijn hart nu tooit. Je wordt verpest door pa en moe; kapotgespeeld zoals een pop. Ze geven je hun DNA en voeden je dan ook nog op.
                Leven en dood zijn binair en toch is sterven een proces—laat het aan begeleiders en Mary Roach-of-Servaes over zaken ingewikkelder te maken dan ze zijn. Als je dood bent kun je niet kegelen. Of klaverjassen. Liefhebben. Ah—de liefde! Hoewel menigeen vriendschap (hiernaar zo een mateloos verlangen) sluit met de dood omdat nooit de liefde is gevonden, nemen we aan dat zij bestaat. Laat de romantici maar soebatten over haar bestaan, pragmatici accepteren en gebruiken het. Helaas zijn de meeste dichters romantici, teksten definitief en de meeste Menschen vóór hun vijftigste idealisten.
 
IV.
Een Mensch doet aannames in het leven. Jazeker, continu. Toen u daarstraks met uw welgevormde (lelijke stroopsmeerder, roepen cohorten dames die weten dat hun eega liegt over hun dikke reet) toges op de zetel neerzeeg, plofte, deze haast stukmaakte, deed u dat zonder eerst met uw hand het zitvlak te testen. Het gelijk van dichters is altijd een vervelend gelijk. Toen u uw kinderen de probate manier duidelijk maakte om bij daartoe ingerichte oversteekgebieden voor voetgangers niet doodgereden te worden, hebt u waarschijnlijk niet aangegeven dat het asfalt voor de stoep altijd even met de tenen aangetikt dient, om een snelle gang ter helle te voorkomen. U nam wellicht zelfs vóór lezing dezes aan dat ondergetekende als evenwichtig persoon zou overkomen. Zonder aannames raakt u katatoon. Ik ben het zelf éénmaal genoemd door ondergeschikten van een zenuwarts en het is geen prettige staat. Lang leve de aannames!

V.
Leven, liefde, rouw. Van de Schoonheid en de Troost—zo u zich daar in schikte, tellen we het composiet-of-spectrum van emoties daar ook maar bij op. Functioneel als pijn—weer zo’n universele, al bestaat er een syndroom waarbij lijder geen pijn lijdt en tevens een klokje nodig heeft om patiënt eraan te herinneren te plassen. Uitzonderingen die de regel bevestigen. Slaap—er bestaat een nog enger syndroom waarbij Menschen de mogelijkheid de remslaap te bereiken, verliezen. Ziekte, honger, dood. Zoeken naar zingeving, deze niet vinden. Je schikken in tevredenheid. Dopaminejacht. Klagen. Sneven. Welke troost?
Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is ditmar6.jpg
VI.
Daar God stierf, en complexe ironie voor Zijn kinderen schiep, zullen we die zelf moeten zoeken. De troost, de complexe ironie ligt er zo dik op dat je er een lepel rechtop in kunt zetten. En níks, ‘u moet niks’: de kattenbak en de afwas moeten gedaan en de kinderen onderwezen, anders gaan er dingen goed Fout. Dat neem ik niet aan, ik heb geprobeerd de afwas niet te doen maar God deed niets met de borden, want dood, en er was niemand om een rouwkaart te sturen. Triest, edoch, de Mensch leeft—dat weten we zeker, en al evenaart natuur de kunst nimmer blijvend (zo zei nooit iemand die de zegen vom Cynismus opgelegd kreeg), de Menschelijke wederkerigheid van de kunst heeft de potentie uit te groeien als een mosterdzaadje en grotere troost te bewerkstelligen dan Gods Natuur ooit zou kunnen. Complexe ironie, weet u nog?
                Immers: ’t is waar dat wie liefheeft altijd wint aan kracht, daar ’t minnebeeld spiegelt in schoonheid, zodat de ziel van de minnaar verdubbelen kan, wat beproevingen simpel maakt, pijn steeds verzacht. Vergroot vrijershartstocht dermate zijn macht, welk glorie en vreugde en grootsheid dan zat besloten in liefde van ’t Opperste? Had de lijfelijkheid ooit rijker zielheil gebracht?
                De ziel zou verworden ’n immens constellatie, tot liefde, en weten: tot alles in staat, in God steeds vervuld van verwonderde gratie. Maar wolf alsook schaap blijven wij toch innaat, van klaarheid verstoken, want heus sublimatie tot ’t Opperste, zonder zo’n Liefde, niet gaat.
                Wat liefde? ’t Is fijner om te rotten in een rustig graf, eerst dán klaar met gebeden, onkruid groeiend (steeds de grond verzurend), diep verstopt door aarde op je botten, en u zult zeggen: “is ‘ie overleden? Ik had wel een boeketje kunnen sturen…”
                Pardon, dichters zijn een vreselijk volk—u was, neem ik aan, al tot die conclusie gekomen, maar het is nog erger dan u denkt: ze stoten teksten uit als een Tourettepatiënt coprolalie, en menen nog zinvol bezig te zijn ook. Het is een roeping, begrijpt u? Waarschijnlijk niet. Ik ben een zendeling van het Woord, ik kan het niet laten, net zoals ik niet niet in God kan geloven. Nee, geen tikfout. Maar mijn God blijft van mij—ik wil u er niet mee opschepen. Het is Goed zoals het is; de poëzie biedt Schoonheid. En Troost. Vergeef dit doornenkluwen—choqueren is óók een manier tot stichting, en mijn instrumentarium is zowel rijk als pover: de immer gefnuikte taal, en de Nederlandse dan nog bovendien. Ach, Babel. Soms komen er Jehovagetuigen bij mij op bezoek die ik thee en sonnetten van Campanella voer, maar echt begrijpen doen we elkaar—volgens mij, nooit, onze tongenspraak ten spijt.



VII. 
Een typisch Nederlands spreekwoord is ‘van een drol een gebakje kunnen maken’. De oplettende verstaander weet dat dit enkel lukt met leugens in de taal… of bij blinde, niet-tactiel ingestelde verjaardagsbezoekers (en dan mogen ze de drol niet proeven want anders geloven ze het nog niet). Bewaar mij, u bent ziende blind. Sta mij toe een gedicht, een bekroond gedicht te citeren, u herkent het aan de cursivering die ik aanbrengen zal. Dat doet er niet toe, maar bekroond is het. Zet u schrap:

04:40

er was geen muur de muur die er niet was is niet gevallen
de man met de foute snor is geen dictator en dat is geen snor
er waren geen explosieven het was geen oorlog er is niets ontploft

               
Daar was ik weer. Ik weet niet wat het betekent, ik ben u niet. Het is aan u hier Schoonheid in te vinden. Of Troost. Alles van waarde is weerloos, zei een halve nazi eens, maar de bundel waar deze tekst—want dat is zij toch in elk geval, wat nou, universaliteit bestaat niet, neemt u maar aan van wel—onderdeel van uitmaakt, was, ervoeren de literatoren en die hebben ervoor geleerd en u waarschijnlijk niet, daas wezen dat u bent, vijfentwintigduizend euro prijzengeld waard aan stichting, schoonheid en troost. Misschien hebt u de tekst niet goed begrepen, herlees hem maar. Ik zei toch, vijfentwintigduizend euro en Menschen die ervoor geleerd hebben!
                De laatste keer dat ik een museum bezocht, het Fotomuseum in Den Haag, was daar (voor ondergetekende leek) onbegrijpelijke redenen een installatie ingebracht die bestond uit een uitgebrande (of uitgeteerde, het geheugen is een oude hond heb ik weleens horen zeggen) auto waarin potten verf waren uitgegoten en twintig of veertig of—hoe dan ook kílo’s Wilhelminapepermunt in waren gestort en dat was het. Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren, dacht ik, ziedend. En van de pepermunt moesten we afblijven.

Dit urinoir oogt zéér uniek,
daar het -hoewel met zeik besmeurd-
nu op zijn kant in kunstrubriek
bejubeld wordt. Ons rijk gekleurd
geklater dure prullen bouwt:
Duchamps formatie? Lullengoud.


Voor wat dat betreft is de grammatica van de 04:40-tekst traditioneler dan die van de lullengoud-tekst, maar dichters mogen alles, weet u nog? Om uw oud woonhuis peppels staan, en al die jazz. We zullen moeten spreken over esthetiek.

IIX.
Behalve dat zullen we niet. Ik heb al uitentreuren over Schoonheid dóór geëmmerd -je krijgt er haast diëresen van- en Roos is een roos is een roos is een roos. Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren. Welk verhaal vertelt ons de roos?
                 Dat wij eens samen kijken waar dit fnuikt: de honingzoete geur van rode rozen werd -dichtertechnisch- veel te veel gebruikt; doet nu de meest voortvarende nog blozen.
                Ooit als een bloemrijk rijp embleem gekozen, wordt thans bij haar gebruik—geschuddebuikt: “die bloementaal? Inmiddels uitgeplozen, en wat dan nog als Lente zich ontluikt?”
                Pardon. Coprolalie. Stront voor mijn vrouw en voor mijn kinderen en eindelijk voor mijzelve stront. Wat uit mijn reet komt is ook puur. Focus, dichter!

IX.
Ik ben een Mensch, die aan de einder ziet dat alle schaapjes vrolijk staan te blaten. Waarom opeens dit grenzeloos verdriet? Vergeef mij, God, maar ik begrijp het niet. Zo sprak ik en God sprak tot mij: “er is geen einder en geen overkant.” De Jehovagetuigen moeten me dat nog uitleggen want Schriftvast ben ik niet. Ik weet wat Schoon is: schoon is de dood, de roos, de wassende maan. Welk Mensch vindt Schoonheid in bietrot? Het leven. God, ons Leven! Ons lief leven verwart en doodt ons stervelingen tot wij naar wat anders streven. Onze God heeft al wat wij maar doen allang beschreven. Hij deed dit zelf. Des mensen angstig beven voor dood en liefdeloosheid zet op slot de poort der zaligheid. Ons lichaam rot. Maar daarin zijn wij dan ook zeer bedreven!
                Ik voel mij één met eenzamen en droeven. Al wil ik graag, of ik ten hemel ga… ’t is immers hemels hier te mogen toeven! Terwijl ik tussen massa’s Menschen sta, kies ik U, Hemelkoning! Wil U proeven! En, lieve god, bestaan, doet u bijna.
Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is ditmar6.jpg
X.
Het is twee voor twaalf, spreekwoordelijk, dan. Neem nog wat gebak. Waarschijnlijk blijft het alles onopgemerkt. God is dood, Reve is dood en de laureatoren van Radna Fabias worden vast honderd en gesubsidiëerd.
                Door moeten we, door moeten we, in een jachten, in dopaminejacht en sneven, of het nu opgemerkt wordt of is of niet, door de bossen en de duinen en horizontaal en koud als een hartpatiënt op de operatietafel, en ocharmen, jouw armen, mijn Carmen! Mijn geest raakt buiten zinnen van het vocht of de syfilis. Is het onopgemerkt gebleven? Neem het van mij aan zoals u dagelijks aanneemt van nupuntenel en Viola van het achtuurjournaal, het is om de Schoonheid, om de Troost, om de universaliteit en met alle pathos die dees dichter op kan brengen:

De dood is enkel moeten zonder kunnen,
en oorlog dient om dieren uit te dunnen,
en liefde is een duivels instrument
waardoor de Mensch zichzelf een God blijft gunnen.

Share This:

Gepubliceerd door Pom Wolff

Hoi, welkom op mijn site pomgedichten. De site is in langzame opbouw net als de dichter. Ik ben geboren in Amsterdam, ik leef daar en wil daar ook wel doodgaan. Ik studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam, Rechten aan de Vrije Universiteit en werk als juridisch adviseur in de hoofdstad. Jan Arends is mijn favoriete dichter dan Kopland dan Menno Wigman. Paul van Ostaijen mijn dandyman. In slammersland geniet ik van Roop, Karlijn Groet, Peter M van der Linden - ACG natuurlijk, Ditmar Bakker, Jürgen Smit en Daan Doesborgh. En wat moet ik zeggen nog van Robin Block ( “hee ouwe wolf”) de wildemannen, lucky fonz III - Sander Koolwijk of Tom Zinger: "er is hier zeker 80 centimeter plant waar jij geen weet van hebt...." - mijn windroosmaatjes. Mijn optredens bezorgden mij eretitels: landelijk slamfinalist 2003, 2004, 2005 en brons in Tivoli in 2006, 2007 en 2010, 2011, 2012 en ook weer in 2013. - Dichter van het jaar in Delft 2005, voorts slamjaarwinnaar 2005 van de poëzieslag in Festina Len-te te Amsterdam, winnaar van Slamersfoort 2006. Jaarfinale Zeist 2007 en de BRUNA poézieprijs 2007 in mijn zak. Ik ben de hoogste nieuwe binnenkomer op de jaar-lijkse top-200 lijst van bekendste dichters Rottend Staal – Epibreren 2005. In 2008 kreeg Pom Wolff De Gouden Slamburger uitgereikt vanuit de Universiteit Utrecht – afdeling letteren en won hij het 2e Drentse open dichtfestival. op 19 april 2009 verscheen de bundel 'die ziekte van guigelton' - winnaar jaarfinale slamersfoort 2009. in 2010 won hij de dicht-slam-rap van boxtel en de dobbelslam van entiteit blauw te utrecht. in 2012 de grote prijs van Grimbergen én DE REBELPRIJS voor de poëzie van de REBELLENKLUP. Tot zover enig geronk. In 2014 presenteerde uitgeverij Douane op 22/11 in Café Eijlders de pracht bundel: 'een vrouw schrijft een jongen'. Sven Ariaans schreef in zijn juryjrapport Festina Lente Amsterdam: “Het is iemand die je zenuwen blootlegt om vervolgens op vaderlijke toon te zeggen dat die pijn jouw pijn moet zijn en dat er geen zalf bestaat. Elke cognitieve dissonantie die je voor jezelf op prettig hypocriete wijze had opgeheven, wordt je ingewreven, of zoals medejurylid Simon Vinkenoog het kernachtig zei: "hij verschaft illusieloos inzicht in de werkelijkheid". Ik voel me in deze omschrijving wel thuis.) 'je bent erg mens' van pom wolff verscheen in de befaamde Windroosserie in september 2005 en was in een mum van tijd uitverkocht. Nieuw werk - 'toen je stilte stuurde' verscheen op 18 november 2006 wederom bij Uitgeverij Holland te Haarlem. ook deze bundel was meteen uitverkocht. erik jan Harmens interviewde pom wolff over deze bundel in de avonden van villa VPRO.

Laat een reactie achter