Ditmar Bakker leert Sander Meij vertalen – van brontaal naar doeltaal en niet andersom svp.

Ditmar Bakker legt collega Sander Meij eens even haarfijn uit hoe het zit met dat vertalen: een college van brontaal naar doeltaal!

Sander Meij ooit over de informatiedichtheid van Ditmar Bakker: “De wederom in badjas gehulde Ditmar Bakker, die de eerste ronde afsloot, is op z’n minst een dichter die altijd vragen oproept. En daarom wordt hij zowel geprezen als verguisd. Hoe het ook zij, ook op deze avond  overstelpte hij zijn publiek op verontrustend olijke wijze met ollekebollekeachtige gedichten waarin vaak een zwartromantische fascinatie voor viezigheid doorklinkt. Althans, als ik een en ander goed verstaan heb (neem bijvoorbeeld ‘de aars bewrat’). Dat goed verstaan ligt trouwens niet alleen aan mijn gebrekkige gehoor, maar ook aan de informatiedichtheid die Ditmars werk kenmerkt. “.

Ditmar Bakker legt collega Sander Meij eens even haarfijn uit hoe het zit met dat vertalen: een college van brontaal naar doeltaal!

I. Met Meij in het haar met Meij
De onvolprezen S.M. vond eerder bericht geraaskal—handschoen genoeg om één en ander euhm, ah, *doorzichtiger* te formuleren voor de beste man. Centraal staat de strategie van het vertalen, waarin ik mij discipel (hihihihihi—zoek maar op) van Nida waan. Grond genoeg om één en ander te verduidelijken en middels een voorbeeld te expliciteren.
                Wanneer over ‘vertaalstrategie’ wordt gesproken raak ik altijd een beetje driftig: er ligt immers een tekst in een brontaal die er moet komen te liggen in een doeltaal. Vormaspecten dienen daarbij waar mogelijk behouden te worden zonder geweld aan de inhoud te doen. Een werk dat op rijm is geschreven reproducere (want modulaties ten spijt is het resultaat toch een soort reproductie—één die hopelijk gelijk Pygmalions beeld leven in te blazen valt) men dus men gebruikmakend van een vorm van rijm in de doeltaal, of haar literair-cultureel (want door taal) bepaald equivalent in vertaling. 
                In Filter wordt dergelijks door vertalers wel omschreven als maximaal vertalen. Nu, daar ben ik helemaal vóór—de huidige trend van rijmende verzen hertalen tot proza[1] begrijp ik niet. Het aan Frost toegeschreven adagium volgend gaat er opeens wel véél verloren, immers. Of ging het soms gewoon om rijmend proza?! Een onoplosbare kwestie… 
                Er moet nu echter gesproken worden over een strategie; hierbij vermeld ik dan maar dat ik het concept van Eugene Nida’s ‘dynamische’ versus ‘formele’ equivalentie aanhang, hier toegelicht middels een (volgens Filter apocrief[2], maar dermate beeldend dat het op de Pom niet misstond, zo dacht ik) verhaal over de Inuit, een zeeleeuw en het lam Gods. Waarmee ik eigenlijk de clou al weggeef—god, ik kan mijn tong wel afbijten.
                Het verhaal volgend, zou Nida hebben verteld over het probleem van vertaling van bepaalde begrippen rondom de Abrahamitische God naar (literaire) culturen die het concept van enkele van die te vertalen begrippen of ‘woorden’, in het geheel niet kenden. Het genomen voorbeeld is nu dat van het Lam Gods. In het Engels simpelweg te vertalen als het lammetje van god: The Lamb of God. Europese doeltalen, onder anderen door schaapshoeders gesproken, ondervinden weinig problemen wanneer zij het Lam Gods in hun formeel equivalent voorgeschoteld krijgen. Wat, echter, te doen wanneer het volk dat de doeltaal spreekt (in dit geval een vorm van Inuit) in het geheel geen schapen kent—en een lief lam dus evenmin? Een neologisme vormen dat het dier in al zijn eigenschappen omschrijft? Nee, zei Nida: in dat geval zoeke men een dynamisch equivalent, dat de gevoelswaarde van het originele concept zoveel mogelijk overbrengt in de cultuur van de doeltaal. In het geval van de Inuit werd het lammetje een jonge zeeleeuw. 
                Immers is een zeeleeuw net zo onschuldig, net zo blank, waarschijnlijk—een optelsom van de verschillende connotaties die het woord voor het concept bij zijn lezers moet oproepen.
                Zo er zich problemen voordoen bij het omzetten van een begrip—hierbij wil ik opmerken dat het woord ‘begrip’ voor mij als vertaler zowel woord als concept behelst, als het ware als hors-texte (want die is er natuurlijk wèl, en zij zweeft tussen dichter en vertaler)—naar een woord of woordgroep in het Nederlands, tracht ik te zoeken naar een dynamisch equivalent waar het formele niet voldoet, ofwel door semantische (het begrip bestaat niet, zoals bij het lam en de zeeleeuw) of nuanceringsproblemen (de connotationele waarde van het woord in de doeltaal wijkt dermate af van die in de brontaal dat overzetten problematisch is), ofwel door problematiek in het behouden van vormaspecten, doordat het voor de hand liggend formeel equivalent—bijvoorbeeld—in eindrijmpositie staat en een uitgang vraagt die in het Nederlands volstrekt niet gangbaar is. In dergelijke gevallen kan een dynamisch equivalent uitkomst bieden—en dit is nog in lijn met het ‘maximaal’ vertalen zoals hierboven genoemd ook. Laat ons een bekend sonnet ter hand nemen—één van de koningin van het 20e-eeuwse light verse: Dorothy Parker.


ON AN ALPINE NIGHT
My hand, a little raised, might press a star—
Where I may look, the frosted peaks are spun,
So shaped before Olympus was begun,
Spanned each to each, now, by a silver bar.
Thus to face Beauty have I traveled far,
But now, as if around my heart were run
Hard, lacing fingers, so I stand undone.
Of all my tears, the bitterest these are.

Who humbly followed Beauty all her ways,
Begging the brambles that her robe had passed,
Crying her name in corridors of stone,
That day shall know his weariedest of days—
When Beauty, still and suppliant at last,
Does not suffice him, once they are alone.
 
[D.P.]

II. Naar een maximale vertaling
Men mag van een vormvast dichteres die een klassieke vorm ter hand neemt verwachten dat de uitwerking hiervan dan ook op de klassieke manier vergaat, en in zekere zin is dat ook zo bij dit sonnet. 
                Vóór vertaling een lezing en voorzichtige analyse—men kan geen begin vertalen als men niet weet hoe het sluit. De titel geeft al aan de lezer aan dat er sprake is van een vertelsel, een inhoudelijk gebeuren, rondom een Alpennacht, of een ‘Alpse nacht’ dan wel ‘nacht der Alpen’, letterlijker. De eerste regel zet onmiddellijk het décor: de protagonist, uitgaande van anekdotiek, of het lyrisch ik, uitgaande van lyriek, bevindt zich op een plaats die zó dicht op het uitspansel zit, dat het eenvoudig oprichten van een hand haast tot de sterren reiken doet. Dit uitkijkje wordt gedurende het eerste kwatrijn verder uitgesponnen, zoals het uitgespannen was in ijzige toppen sedert de Olympus zelve stond. 
                Hier dien ik iets op te biechten—alleen in gevallen waar de vorm dit absoluut noodzakelijk maakt, maak ik na lezing een structurele analyse van het werk. Vaker is het zo dat tijdens lezing al wat schichtjes door het hoofd schieten, aanzetjes tot verdere vertaling. Die vangen meest aan met de eerste regel, zodat dát de plaats is waar ik liefst begin, en waarbij ik dáármee toch ook uitga van de meest aan de wortel, de oorsprong, liggende plaats waar de oorspronkelijke auteur zelf tevens begonnen moet zijn geweest vóór afwerking van het geheel—hoeveel revisies het werk dan ook mag hebben gekregen. Dat—in het kader van een ‘tactiek in vertaling’, wellicht—toegevoegd, op naar het tweede kwatrijn.
               Waar met “Thus to face beauty” het thema van het geheel nader tot uitdrukking komt: het lyrisch ik is, parafraserend, naar verre, mooie oorden gereisd zoals nu de alpen, maar weent toch bittere (de bitterste!) tranen ooit, vanwege de harde, wringende vingers die nu wel om het hart lijken te liggen. 
                De chute in het geheel maakt de weg vrij voor een moraliserend sestet, waarin aangegeven wordt (onder andere middels een enigmatisch beeld; “begging the brambles”, met bijbelse connotaties) dat de allegorische Schoonheid, steeds met hoofdletter geschreven en daardoor zowel mogelijk refererend aan een concept als aan een concrete invulling van die schoonheid, niet voldoet, “once they are alone”. Dit beeld wordt verder verbeeld door het eerder genoemde “begging the brambles” en “corridors of stone”—die zoveel kunnen beduiden en niet automatisch gelijkgesteld mogen worden met de muren van Manhattan. Het grossiert in superlatieven: “bitterest tears”, “all her ways”, “weariedest of days”, “at last” en emotioneel geladen werkwoorden als “begging”, “crying”. Het effect is bepaald te zeggen dramatisch, met een hoofdrol voor de geschaakte schoonheid—geschaakt!—en ‘the days of man’ in het sestet, waar het lyrisch ik door het gebruik van mannelijk gekleurde pronomina in r. 12 en 14 vrijwel ontkoppeld raakt met datgeen uit het kwatrijn (specifiek het “I” in r. 7). 
                Tot dusver een aanzet tot analyse die enkele zwaartepunten voor het eindresultaat aangeven: we zetten in op een sonnet dat het oorspronkelijke rijmschema in volgorde en aantal rijmen volgt. Twee kwatrijnen die plaats, handeling en persoon weergeven en een sestet-vol-moraal. Zijn er pijnpunten te vinden vóór vertaling? De derde regel lijkt in het Nederlands wat wollig en lang te worden als we die helemaal willen vertalen. Wat is voorts een ‘silver bar’ precies in het Nederlands? En worden toppen bij ons wel gesponnen? Er valt ook niet veel garen te spinnen bij de uitgang – onnen: ge/ver/wonnen, be/verzonnen, geronnen…weinig bruikbaars.
                Zoals ik bekende begint een vertaling meest het ‘fijnst’ aan het begin van het gedicht, en dat laat zich nu vrij probleemloos in een jambische pentameter vertalen: ‘Mijn hand’, want dáár begint het nu eenmaal mee, die hand die opgericht wordt, raakt haast een ster. Bam, dat staat. Om het naadloos te laten passen maken we er “Mijn hand, wat opgericht, raakt haast een ster” van. We hebben ons dan voorlopig gecondamneerd tot een op het eerste gezicht wat schaarse rijmuitgang -er (ster, ver, er, …) als we ons realiseren dat ook Jupiter op die Olympus woonde, en die toch ook behoorlijk oud was of is naar hedendaagse maatstaven. Dat biedt een uitgangspunt—hoewel er van een mythe waarin Jupiter bergen maakt geen sprake is, zal de metonymische verschuiving de meeste lezers niet hinderen.
                Tijd om een tweede uitgang te kiezen dus. Hier merke men op dat het origineel uitgaat van enkel mannelijke rijmuitgangen. Van een codespraak in uitgangen lijkt geen sprake te zijn, noch worden er vreemde streken met het rijm uitgehaald. Het lijkt dus een vormaspect dat dermate weinig definiërend is voor de volledigheid van het werk, dat we er ons enige speling in kunnen veroorloven, zodat een mannelijk rijm niet per sé noodzakelijk is. 
                Wel moet er gekort worden. “Where I may look”—Ik zie. We hebben de persoon al in de bergen geplaatst—of dat doen we nu door als werktitel ‘Op een nacht in de Alpen’ te nemen samen met die eerste regel en ik zie slechts…ijzige? Nee, wítte bergtoppen, waarmee we dat ‘spun’ toch nog een beetje in de witte wol(ken) op de toppen laten rusten. En dan is het even puzzelen…we kunnen Jupiter nu wel mee laten doen, maar we hebben nog een extra rijmwoord nodig. Eerst opschrijven maar, waarmee een aanzet wordt gezet tot het eerste kwatrijn. Als we nog losser werken en proberen dat later op te lossen, proberen we die ‘siver bar’—een zilveren streep? Is dat mooi Nederlands?—te laten rijmen met een eerder gebruikt element in rijmpositie en hechten het aan elkaar. Zo komen we aan het eerste kwatrijn, maar we zien dat we het omarmende rijm nu al losgelaten hebben en een (toch mannelijk!) kruisend rijm hebben geconstrueerd. 
                Nu is het zo dat Parker een Petrarcaans schema gebruikt, waar wij nu een aanzet toe hebben is een Siciliaans schema (ABAB). Besloten wordt, het kwatrijn te laten staan, eenzelfde kruisende variant te nemen voor het tweede kwatrijn van het octaaf en te zien of het ons iets evenwichtigs oplevert. Waarschijnlijk heeft de cadans van twee terugkerende rijmklanken in het hele octaaf méér van doen met het totale effect van het rijm, dan de precieze manier waarop dit geschikt is. Met andere woorden: het is waardevoller twee rijmklanken te gebruiken in iets andere schikking dan het origineel, dan het aantal rijmklanken te vermeerderen. Er wordt dus een knieval gemaakt waarbij zoveel mogelijk van het originele effect wordt getracht te behouden.
                Om dit toch in elk geval te doen slagen moet nu verder gewerkt worden met de uitgangen     -ier en -er. Far/ver ligt voor de hand en resoneerde wellicht al in het hoofd bij het neerschrijven van ‘ster’, naargelang er vingers gebruikt worden ligt ‘manier’ in zekere zin ook al op de loer (oorspronkelijk Lat. manus, hand). Verder lijken de ‘wrangste tranen’ in zekere zin equivalent met ‘bitterest tears’. We willen in elk geval het ‘er’ en ‘ver’ erin fietsen als er een rijm door het hoofd flitst voor de laatste regels: van ‘of all’ maken we ‘tot zover’ en om Schoonheid in regel 5 daadwerkelijk met het gezicht toe te treden reizen we wel ‘ver’, maar met haar ‘in het vizier’ rijmend! Waarmee we ‘ver’ letterlijk kunnen gebruiken in de vijfde regel maar het rijke rijm ermee in de laatste regel van het octaaf kwijtraken. Het verplaatsen van ‘lacing’ naar de zesde regel in vertaling, waarbij we er steeds voor opletten jambisch te werken en daarbij haast de vingers van onze linkerhand verrekken, als ‘verstrikkend’, en de opvolging door het typisch Nederlandse woordje ‘er’, dat immers zo vaak ingevoegd kan worden en ruimte biedt tot explicitering of duiding van het voorgaande; die twee zaken bieden de ruimte om het octaaf goed af te kunnen hechten. 
                Om er vervolgens achter te komen dat het schema inderdaad weinig meer weg heeft van het oorspronkelijk Petrarcaanse. Voor nu laten we het als het is en begraven ons in het argument dat het behouden van de twee rijmklanken in het octaaf het voornaamste is, ongeacht hun volgorde—grof gezegd. We willen voort met het sextet, en de klanken van het nieuwe schema zijn niet onsierlijk.
                Het sextet wordt makkelijk begonnen met het bezwerende ‘wie’, waarna we vrij letterlijk kunnen vertalen, een elisie lezend om het jambische metrum vol te houden, waarbij we plaats van lijdend voorwerp (Schoonheid) en vervoegd werkwoord (volgde) omdraaien om de Nederlandse vervoegde bijzin te maken die de langere zin, waar het sextet immers idealiter in zijn geheel uit zal moeten bestaan, moet ondersteunen. Het ‘schaken’ zit nog steeds in ons hoofd en we maken de mentale notite ‘schaken/raken/maken’ om te zien of het passen zal. 
               Wat vorsen is nodig voor het mysterieuze ‘begging the brambles’: welk beeld tracht dichteres hier op te roepen? Dan doemt de arenlezende Ruth op voor het geestesoog der lezer: te zien valt hoe schoonheid in zijn of haar jak achtervolgd wordt door een ik, zij het niet direct het lyrisch ik uit het eerste octaaf, maar één dat eerder De Mens omvat. De mens jaagt Schoonheid na en leest daarbij ‘the brambles’, de prikkende struiken, die, om de alliteratie met ‘begging’ niet helemaal te verliezen, vertaald worden als ‘steekstruiken’; gelijk Ruth aren las, op zoek naar stofjes, plukjes van die mantel, restjes van een Schoonheid. 
                Het probleem dat zich hier als vanzelf opwerpt wordt opgelost met een interjectie, een vraag als in het luchtledige: “door haar kleed geraakte?”, gescheiden door een gedachtestreep. Daarmee wordt ook de bijbelse connotatie (“in het boek Genesis spreekt men van kleed”) niet geheel losgelaten, daarnaast biedt zulks ruimte om de verleden vorm van dat schaken in te voegen in het geheel: “die uiteindelijk geschaakte / hem niet voldoet, getweeën dan alleen” dat als vanzelf ook lijkt te rijmen met de steen die nog nodig is in de derde regel van het sestet—het Engels rijmpaar alone/stone is vriendjes met het Nederlandse! 
                Daarmee lossen meer zaken op: het enjambement in het Nederlands (“overal / steekstruiken lezend”) wordt opgevangen met zijn -al klank door de toekomende tijd in de derde persoon van het werkwoord ‘zijn’ in het Nederlands: ‘weariedest’ laat zich voorts vertalen met ‘triestste’ in gelijkend mondgevoel en -geluid, en schakeert zich naast de vertaling voor ‘will know’. Verkregen wordt “De triestste van zijn dagen kennen zal / als Schoonheid, die uiteindelijk geschaakte / hem niet voldoet, getweeën dan alleen.” De hier toegepaste inversie laten we de lezer dan, als om eraan te herinneren dat het niet alles in steen gebeiteld blijft. Noem het liever een dichterlijke vrijage met het Engels, waar de reproductie immers vanaf stamt, dan een dichterlijke vrijheid—die zijn er immers voldoende tegenwoordig, zo u mij een persoonlijke noot toestaat: neem een zaadgrage edoch manloze teef als hanna pest, waar ik, tussen haken, mijn hond nog vanaf zou schoppen, die de vrijheid nam mijn geestelijke vermogens te betwijfelen—waarschijnlijk in razernij over haar met de dag onvruchtbaarder gerakend baarmoederwand. Kon je die maar opnieuw behangen, meid—dan kwam er tenminste eens wat plaksel op.

EEN NACHT IN DE ALPEN
Mijn hand, wat opgericht, raakt haast een ster—
Ik zie slechts witte bergtoppen, die hier
Het landschap vormen sinds ooit Jupiter
Hen bond met ijs—een zilveren rivier.
Ik reisde ver, met Schoonheid in ’t vizier,
Maar nu is ’t als lag hard, verstrikkend, er
Een koude hand om ’t hart, op die manier
Mijn wrangste tranen trekkend, tot zover.

Wie need’rig Schoonheid volgde, overal
Steekstruiken lezend—door haar kleed geraakte?
En om haar schreeuwend, steeds omhuld door steen,
De triestste van zijn dagen kennen zal
Als Schoonheid, die uiteindelijk geschaakte,
Hem niet voldoet, getweeën dan alleen.

[D.B.]


[1] De voorbeelden zijn te talrijk om te noemen, maar een tendens is het waaraan steeds meer dode dichters ten prooi vallen. Wat, u wilt wèl voorbeelden? Goed: Biesheuvels vertalingen van het Middelnederlands. Een onrijmende Divina Commedia. Een hertaling van de exquise vertalingen-in-verzen van Marie de France door Kisling & Verhuyck in proza! Zelfs Apollinaire verging het niet beter sinds Kiki Coumans verdronk in zijn alcoholisch rijm en het dus losliet. Wee ons!

[2] Zo werd op de digitale rubriek ‘Vrijdag Vertaaldag’ uit de doeken gedaan.

Share This:

Gepubliceerd door Pom Wolff

Hoi, welkom op mijn site pomgedichten. De site is in langzame opbouw net als de dichter. Ik ben geboren in Amsterdam, ik leef daar en wil daar ook wel doodgaan. Ik studeerde Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam, Rechten aan de Vrije Universiteit en werk als juridisch adviseur in de hoofdstad. Jan Arends is mijn favoriete dichter dan Kopland dan Menno Wigman. Paul van Ostaijen mijn dandyman. In slammersland geniet ik van Roop, Karlijn Groet, Peter M van der Linden - ACG natuurlijk, Ditmar Bakker, Jürgen Smit en Daan Doesborgh. En wat moet ik zeggen nog van Robin Block ( “hee ouwe wolf”) de wildemannen, lucky fonz III - Sander Koolwijk of Tom Zinger: "er is hier zeker 80 centimeter plant waar jij geen weet van hebt...." - mijn windroosmaatjes. Mijn optredens bezorgden mij eretitels: landelijk slamfinalist 2003, 2004, 2005 en brons in Tivoli in 2006, 2007 en 2010, 2011, 2012 en ook weer in 2013. - Dichter van het jaar in Delft 2005, voorts slamjaarwinnaar 2005 van de poëzieslag in Festina Len-te te Amsterdam, winnaar van Slamersfoort 2006. Jaarfinale Zeist 2007 en de BRUNA poézieprijs 2007 in mijn zak. Ik ben de hoogste nieuwe binnenkomer op de jaar-lijkse top-200 lijst van bekendste dichters Rottend Staal – Epibreren 2005. In 2008 kreeg Pom Wolff De Gouden Slamburger uitgereikt vanuit de Universiteit Utrecht – afdeling letteren en won hij het 2e Drentse open dichtfestival. op 19 april 2009 verscheen de bundel 'die ziekte van guigelton' - winnaar jaarfinale slamersfoort 2009. in 2010 won hij de dicht-slam-rap van boxtel en de dobbelslam van entiteit blauw te utrecht. in 2012 de grote prijs van Grimbergen én DE REBELPRIJS voor de poëzie van de REBELLENKLUP. Tot zover enig geronk. In 2014 presenteerde uitgeverij Douane op 22/11 in Café Eijlders de pracht bundel: 'een vrouw schrijft een jongen'. Sven Ariaans schreef in zijn juryjrapport Festina Lente Amsterdam: “Het is iemand die je zenuwen blootlegt om vervolgens op vaderlijke toon te zeggen dat die pijn jouw pijn moet zijn en dat er geen zalf bestaat. Elke cognitieve dissonantie die je voor jezelf op prettig hypocriete wijze had opgeheven, wordt je ingewreven, of zoals medejurylid Simon Vinkenoog het kernachtig zei: "hij verschaft illusieloos inzicht in de werkelijkheid". Ik voel me in deze omschrijving wel thuis.) 'je bent erg mens' van pom wolff verscheen in de befaamde Windroosserie in september 2005 en was in een mum van tijd uitverkocht. Nieuw werk - 'toen je stilte stuurde' verscheen op 18 november 2006 wederom bij Uitgeverij Holland te Haarlem. ook deze bundel was meteen uitverkocht. erik jan Harmens interviewde pom wolff over deze bundel in de avonden van villa VPRO.

Doe mee met de conversatie

1 reactie

  1. Zo, dat zit. Niet echt goed. We hebben het gedicht gelezen in het Engels. Niet dat we er iets van ‘begrepen’ hebben maar ik was alvast in enige mate aangegrepen. Het gedicht is te romantisch om me echt aan te spreken. Ik monkellach al bij voorbaat, als ik zie dat schoonheid met een hoofdletter wordt geschreven.
    Enfin, gesneden koek dus voor de Bakker. De veel te lange uitleg over het over- en afwegen van de vertaler ten spijt, krijgen we een pover resultaat. Het raakt me langs geen kanten, het spreekt me nog minder aan en grijpt er helemaal naast. Als sportieve prestatie echter telt deze vertaling vier op vijf sterren. Steekstruiken, begot, waar het bramen of braamstruiken zijn. Het woord ‘slechts’ toevoegen aan de eerste regels doet afbreuk aan de Parker die Dorothea hoe dan ook moet geweest zijn. Enfin, enzovoort. Het is echter halftwaalf en de eerste aanzet tot het gevecht tegen de slaap dient zich aan. Zelf zou ik uiteraard dit gedicht niet vertalen. Dat er echter een misplaatste vertaling in het Nederlands bestaat van Apollinaire, verbaast me niet. Er bestaat ook een volstrekt misplaatste vertaling van Poésies van le comte de Lautréamont en zelfs van Isodore Ducasse. Er bestaan in Nederland vele misbaksels van vertalingen, daar waren wijlen Derrel Niemeyer en ondergetekende het over eens. Doch dit geheel terzijde, Nederland vertaalt nauwelijks, hertaalt zich rot en laat de lezer stikken. Prettig gestoorde voortzetting van de week nog.

Laat een reactie achter