
Het was om de hoek bij de Oude Molstraat. Ergens na middernacht. Drie opgeschoten ogende jongens op een bankje voor een grote etalageruit. Het restaurant daarachter pikkedonker. Ik denk twee Noord-Afrikanen en een West-Afrikaan. Die daar zaten. Rond de achttien jaar. Misschien pas zestien zelfs. Die jongens. Niet Westerse allochtonen. Nederlanders. ¨Hé blanke meneer,¨ riep de laatste, aangevuld met iets wat ik mij niet herinneren kan, of iets dat ik toen niet goed gehoord heb. Komt regelmatig voor. Hoofd in de wolken. Nou loop ik daar wel vaker, bij de Oude Molstraat. ´s Nachts. La Chouffe. Feestje. Gin. Tonic. Ongein. Meer dan eens. Overmoedig en rijp voor domme dingen. Maar deze keer was anders. Fris als een hoentje. Broodnuchter. Liep ik daar.
Die opmerking? Ik vroeg de jongen of dat nog wel kon in deze tijd. Iemand zo aanspreken. ¨Blanke?¨ zei ik. ¨Okee. Mag ik jou dan neger noemen?¨ Zoiets stoms zei ik. Recalcitrant. Respectloos, maar voor mij persoonlijk heeft dat woord geen negatieve connotatie. Neger. Want lagere school. Zestiger jaren. Leermiddelen. Levensgrote afbeeldingen op linnen afgedrukt, netjes opgerold op twee houten stokken. Horizontaal bungelend aan een haak boven het schoolbord. Die stokken. De juf trok dan de strik eraf. Rollen maar. Boem! Onthulling. Neger – Bewoner van Afrika. Stond er. Een prachtkerel. Het meisje ontbrak. Geloof ik. Fantasie? Kan zijn. Levendig. Beelddenken. Misschien schreef de juf die woorden gewoon alleen maar op het bord. Droog als gort. Neutraal en stukken beschaafder dan de bewoordingen die destijds in stripverhalen als Kuifje of Sjors en Sjimmie werden gebezigd. Onze zwarte medemens werd daarin zonder blikken of blozen voor roetmop of nikker uitgemaakt. Dat vond men blijkbaar normaal. Nou vond ik Kuifje sowieso een voorspelbaar betwetertje, en Sjors vooral een onbenullige stoerlap, maar ik begreep destijds weinig van het waarom achter dat soort uit de lucht gegrepen lelijkheden. Schelden om het schelden? Ze hadden toch niks misdaan? Die negermensen. Kinderbrein. Inmiddels weet ik ook wel dat ook het gebruik van het woord neger niet meer van deze tijd is. Wat ik daar ook van moge vinden, dat oordeel is niet aan mij.
De jongen in kwestie barstte desondanks spontaan in luid gehinnik uit. Nadat ik dat gezegd had. Een lachsalvo uit vezels tot aan zijn tenen. Z´n matties zaten er enigszins glazig en gelaten naast. Giechelend op dat bankje. ¨Let u maar niet op hem,¨ zeiden ze, ¨hij is voor het eerst in z´n leven stoned.¨ Het joch ondertussen gierend met het hoofd tussen beide knieën. Knetter. Ik probeerde het gesprek inhoudelijk leven in te blazen door ze te bevragen over hun ervaring met discriminatie. De jongen, z´n gehinnik inmiddels verstomd, herpakte zich en zei dat iedereen dat toch doet. Discrimineren. Vooroordelen heeft. Menselijke aard. Dat zei ie. Ik kan dat alleen maar beamen. Maar we ontkennen collectief. Overtuigd dat wij de goeien zijn en dat dus niet doen. Struisvogels. Als je de ogen open houdt zie je toch gewoon dat het wel zo is. Ga maar eens stappen met een paar mensen van niet Nederlandse komaf. Mensen met een andere huidskleur dan wit. Een club in ofzo. Voor mij zelden een issue geweest. Maar voor veel allochtonen is dat een heel ander verhaal. Geweigerd. Botweg. Meer dan vaak. Verkeerde schoenen. Of een andere lulsmoes. Ze slikken het gelaten. Kunnen niet anders. Want wij zeggen dat wij dat niet doen. Nee, wij witte Nederlanders doen dat niet. Wat een gelul. We doen het keihard wel. En in andere landen doet men het ook. De jongen heeft gelijk. Vooroordelen.
Fokking Gringo! Dat heb ik vaak genoeg gehoord, destijds daar in Mexico. Ik snap het ook nog. Er lopen daar flink wat van die met bling bling opgepoetste opgefokte Amerikanen. Als vliegen op stroop komen ze. Om zich met drugs vol te pompen en vervolgens het leven van de mooiste Latina´s zuur te maken. Alsof het konijntjes zijn. Die dames. Sex, drugs en leeghoofdigheid. Sextoerisme? Discriminatie. Vooroordelen over en weer. Iedereen inbegrepen. Daar waren we het dus snel over eens. Dat discriminatie een uniform verschijnsel is. Het ontkennen ervan is misschien nog wel erger dan.
Het gesprek nam ondertussen een andere wending. Of ik ook een stukje lustte. Spacecake. Of dat ik daar misschien te oud voor was. Desgevraagd vertelde ik, dat ik dit jaar vijfenzestig hoop te worden. Meer gegiechel en tranen tot gevolg. Met tuiten. Dat paste blijkbaar niet in hun denkraam. ¨Nee, dat kan niet waar zijn.¨ ¨Je bent dus ouder dan mijn opa!¨ ¨Je neemt ons in de maling.¨ Lachsalvo´s tussentijds. Eind veertig ofzo, vijftig misschien, dat wilden ze wel geloven. Ach ja, jeugdige naïviteit. Altijd leuke interactie. Vijftig? Egostrelend. ¨Alsjeblieft. Vertel eens. Zeg ons hoe het vroeger was. Was vroeger echt alles beter?¨ Daar kon ik kort over zijn want vroeger was alles zeker niet beter, integendeel zelfs, maar vaak wel een beetje leuker. Veel beetje. Minder controle. Minder druk. Minder angst. Minder ruis. Vooral dat. Minder ruis. Al die hedendaagse ruis. De wereld in je broekzak. Internet. Een navelstreng vol ruis. Alles zakformaat. Om gek van te worden.
PETER BERGER
