
Over blaadjes & stemtelling
Tegen de tijd dat u dit leest, lieve lezer, ben ik mij aan het opmaken voor de halve finale van het NK Poetry Slam vanavond in de utrechtse Bastaard. Een thuiswedstrijd, dus een makkie, zou je denken. Niets is minder waar. Misschien komt het doordat ik de laatste tijd te weinig in het Utrechtse te horen ben geweest, maar bij de Uslam, waar het publiek tegenwoordig de dienst uitmaakt, lig ik er steevast na de eerste ronde uit en ben ik ver daarbuiten, in periferieën als Heerlen en Almelo, een stuk succesvoller. Of nou ja, meestal word ik tweede, een enkele keer win ik.
Desalniettemin besloot het Literatuurhuis om mij een wildcard te verstrekken. Een jonge dichter vroeg mij laatst: wat moet je doen om zo’n kaart te krijgen? Geen idee, antwoordde ik, volhouden misschien? Want, lieve lezer, dit jaar vier ik mijn tienjarig Slamjubileum. In die tijd heb ik een handvol jaarfinales gewonnen, werd ontelbare malen tweede, stond drie keer in de halve finale van het NK en heb het nog nooit tot in de finale gered. Ik ken er maar één die net zo fanatiek is als ik: Erika de Stercke, van wie ik de voorronde in Almelo nu eens heb gewonnen. Maar Erika stond al wel eens in de finale. En Erika doet de teksten uit het hoofd als het erop aan komt.
Ik krijg dat niet voor elkaar en dat levert op het NK strafpunten op, al heeft Daniël Vis ooit met zijn multobandje gewonnen. Dat geeft maar weer aan hoe arbitrair de beoordeling van jury en publiek is. Al zijn sommige juryleden heel consistent in hun beoordeling. Als voorproefje stond ik vorige week op de Awaterslam van de studievereniging Nederlands in de Kargadoor. De jury werd voorgezeten door de docent, tegen wie ik wel eens tijdens een halve finale ben aangelopen en die mij steevast het paspoort tot de finale weigert: onze plaatselijke literatuurprof Fabian Stolk. En wat vond de literatuurprof van mijn performance? Typische Slamtoon, te veel Slamdictie, staat van haar blaadje voor te lezen. Dat is de grammofoonplaat die hij bij mij steeds weer heel consistent opzet. Maar dit is toch ook een Slam? merkte mijn metgezel niet-begrijpend op, om dan verontwaardigd te blazen: jij hebt dan wel het papier in de hand, maar je wekt niet de indruk dat je het opleest.
Ach, sommige jury’s zijn daar behoorlijk fundamentalistisch in, gaf ik schouderophalend. Het is niet zo dat ik te lui ben om teksten uit mijn hoofd te leren, het kost me echt vreselijk veel moeite. Op school leerde ik op herkenning. Niet eens de duitse voorzetselrijtjes kon ik opdreunen, maar als ik “mit” zag staan, wist ik automatisch dat er een derde naamval moest volgen. Tijdens mijn studie moest ik voor een tentamen Middelhoogduits een hele reader over middeleeuwse literatuur van buiten kennen. Daar heb ik wekenlang op zitten zweten en bloeden. Bij toneel koos ik altijd voor een bijrolletje met zo min mogelijk tekst. Bovendien kan ik als asperger niet goed multitasken, als ik op het podium in mijn hoofd mijn tekst aan het recapituleren ben, lukt het me niet om tegelijkertijd contact met het publiek te maken. Dan kan ik dat blaadje er maar beter bij houden, dat verschaft me rust waardoor ik een stuk ontspannener op het podium sta.
Overigens heb ik eerder het vermoeden dat jury’s, die op mijn blaadje afgeven, feitelijk niet van mijn poëzie houden en dat blaadje als excuus gebruiken om mij af te serveren. Mijn metgezel maakte het daarop nog wat bonter. Toen de publieksstemmen geteld moesten worden en de studentes zich een paar keer vértelden, merkte hij als natuurkundige en rasbèta op: het valt voor die alfa’s ook niet mee om goed te tellen. Een verontwaardigd gesis viel ons ten deel en de studentes Nederlands draaiden ons hooghartig hun nek toe.
Dus lieve lezer, als dit riekt naar meer, als u meer Slamperikelen wilt, mij met mijn blaadje van het podium te zien worden gesleurd, kom dan vanavond om acht uur naar de Bastaard op het Jansveld te Utrecht. Want uiteindelijk is het dat wat Slam voornamelijk is: amusement. En daarna kunnen we weer fijn achterover leunen, de tegenkandidaten dissen en de jury zwart maken. Het houdt ons van de straat en op het virtuele dorpsplein.

laatste trein naar nergens
we kwamen uit de stad, hebben onder kasseien geleefd
speelden liedjes voor elkaar, beschonken en uit de maat
het daglicht tekende onze contouren, poleerde de glazen
in nachttreinen is het moeilijk ademhalen
de zelfkant van het recreatieve pierewaaien
heeft zich verzameld in konvooien naar de rafelranden
er wordt een moord begaan voor een zoen, al plakt het
en alle menselijke resten in rafels op een natte bank
het is een zeurend begin van zouteloze dagen, de vragen
die je vervoert door rijdende kamers in de nacht
de opgeschoren nekken van matrozen te fijn voor jouw
eeltige handen, te guur voor dit tijdstip en alles ligt besloten
in het nachtzicht van de man die de sporen blindelings volgt
je kunt de slaapstad ruiken, de geur van stukgekookte
spruiten, opstandigheid gaar gesmoord en het ontwaken
al verdronken voordat je op weg was, hier springt men laag
maar zo lang de trein rijdt kun je zingen van verre
kusten, tussen waken en slapen dromen ontginnen.
Jolies Heij
Ook zonder peiling of stemming vermoed ik dat ons Brekje nu een beetje een Brekje-in-tear is