
Deel 355. Bosch
Op vrijdagavond zaten we in een tapasbar. Veilig, warm, aan een hippe hoge tafel. De bediening sprak met een vriendelijke zachte G. Fles na fles wijn en ronde na ronde hapjes passeerde. Alles was goed. Enkel de muziek stond net wat te luid voor mijn vijfenveertigjarige oren. Dat zou met de tijd vanzelf wel goed komen. Alles was in orde. Daarna een kroeg aan de markt. Twee groepen weekend toeristen. Eén groep waar ik deel van uitmaakte. Affligem op de tap. Dat is het teken van een ‘Heineken’-kroeg, beetje jammer altijd, maar onvermijdelijk in deze steeds uniformer wordende wereld.
De volgende dag een knallende kater. Het hotel uitlopend en de Grote Markt op schuifelend, woei er een windvlaag onderdoor een marktkraam en hief het zeildoek op. Hierdoor kreeg ik een fluxe vloedgolf water in mijn nek. Alles zeiknat. Al ‘Fuckfuckfuck!!!’ roepend lachte mevrouw Solo me uit. Dat maakte me ook aan het lachten en ik gaf me over aan de uitzichtloze situatie. Het standbeeld van Jeroen Bosch keek me streng aan vanaf zijn sokkel. De dag verliep verder zoals de vorige. Biertje in een weinig boeiende kroeg, eten in een fijn restaurant. Tournedos met pepersaus, perfect gegaard en botermals. Precies volgens het boekje. Iets minder gedronken dan op vrijdagavond en een uurtje eerder naar bed. Voor het slapen gaan op mijn iPhone luisterend naar de laatste tonen van ‘No surprises’ van Radiohead.
De volgende ochtend lag mevrouw Solo nog tevreden te snorren. Ik trok mijn hardloopschoenen aan en rende de ochtend tegemoet. Vlak onder het centrum van Den Bosch ligt een groot, groen gebied. Na een half uurtje draven kwamen mijn gedachten weer langzaam op gang. Een rustig aantal slagen per minuut en een vaste cadans. Zelden had ik me de afgelopen jaren zo verveeld op reis als dit weekend in Den Bosch. Natuurlijk, alles was in orde. Het eten was goed, het gezelschap, de drank en zelfs de joggingmogelijkheden vielen niet tegen. Maar saai, oersaai. Niets verrassend, niets echt slecht. Al rennend wist ik wat ik miste. Het was een hartslag. Een hartslag zoals je in Rotterdam wel voelt. Hier leeft men op het vet van het land. En slaapt rustig, tot nagenoeg de noen. In Rotterdam zijn we bereid en klopt ons hart. Een die bereidheid voedt ons. Van boter worden we enkel vet
Toen we zondagavond op Rotterdam Centraal aankwamen zijn we prompt naar Café De Ridder gebeend en hebben het glas geheven op rare kroeg met veel te weinig zitplaatsen en een eigengereide beroepsbarman. Daarna een schandalig half uur zitten wachten op een portie roti op de Witte de With. Dan weet je weer waar je thuis bent. Dit is waar Jeroen Bosch tegenwoordig woont. In ons eigen, steeds sneller uniformerend pandemonium.
We hebben ons voorland bezocht en zijn blij voorlopig weer thuis te zijn. We genieten er nog even van, zolang het duurt. Voor je het weet moet je het met een standbeeld doen als herinnering aan een roemrucht verleden.
‘Alles blijft
Alles gaat voorbij
Alles blijft voorbij gaan’
(Jules Deelder)

Met hartelijke groet,
Von Solo