
Soms heb je twee jaren nodig om tot het juiste woord te komen, Pom. Dan heb ik het niet zozeer over le mot juste, dat zich vooral met de semantiek van een woord bezighoudt, maar vooraleer over het juiste verbindingswoord, dat de correcte constructie aangeeft en eerder grammaticaal van node is. Een functiewoord, noemen ze dat geloof ik.
Het kon niet anders zijn dan Campanella, en zijn meest complexe, bovendien. Anima Immortale: onsterfelijke ziel.
Di cervel dentro un pugno io sto, e divoro
tanto, che…
De komma achter STO moest ik even nazoeken, maar verder kan ik het gedrocht ongeveer uit mijn hoofd neertikken. Aangezien het alleen om de eerste regel gaat, zal ik je dat besparen, Pom. De rest is goed vertaald, Pom, ik zend het je aangehecht mee.1 Wellicht is duiding van de eerste regel, haar vreselijke tweeslachtigheid, voldoende om het hele gedicht te ontsleutelen.
Van-hersenen-in het midden-een vuist-ik-ben-en-ik verslind
Dat staat er letterlijk.
Op het eerste gezicht staat er, grofweg, iets als ‘Middenin de hersenen ben ik een vuist, en ik verslind (zoveel, dat…)’
Het moet nu voldoende voor de willige lezer zijn, te aanvaarden dat het gehele werk tweestemmig is. De eerste stem betreft die, van de onsterfelijke ziel. De tweede stem betreft die van een rechter, of een magistraat, en een renaissancistische dan bovendien.
Goed. Dat functiewoord. In bovenstaand italiaans is dat de ‘e’; ‘io sto’ is netjes opgeknipt in een ‘ik’ en de eerste persoon van een werkwoord; ‘divoro’ laat de ‘ik’ preuts getoond in zijn uitgang -o.
Ik houd niemand in spanning en geef de uiteindelijke, hondsmoeilijke, vertaling van de eerste zin:
Gevestigd in harns vuistpand ik, en ’t verslindt
zoveel, of…
Wat staat dáár nu eigenlijk? Ik sprak over tweestemmigheid. Twee dingen, dus. Ik geef ze zonder tromgeroffel:
1. In de hersenen gevestigd, ben ik een vuistpand, en ik verslind (zoveel, of…)
2. In Harlingen gevestigd, ben ik aan het vuistpanden, en dit verslindt (zoveel, of…)
Ik laat het aan de zichzelf inspannende lezer over om het vuistpand na te gaan, of waarom de hersenen zó, in een haast dialectische vorm, neergezet zijn, dat qua betekenis ook de havenplaats Harlingen uit onze Friese kolonie in haar eigen charmante schrijfwijze wordt opgeroepen.
Het is, zodat de ambiguïteit, de tweeslachtigheid, de meerduidigheid van het origineel in vertaling weergegeven kunnen worden. In bovenstaande eerste zin, spreekt de onsterfelijke ziel. In de tweede spreekt een magistraat, een soort politierechter, misschien—een notaris die beschikt.
Maar bovenstaande zinnen, die de betekenissen van voorgaande alinea uitdrukken, zijn niet dezelfde zin.
Er zijn talloze herschrijvingen geweest, nog veel meer twijfels. Nooit wilden de Nederlandse woorden zich gevoeglijk schikken naar het Italiaans. Tot heden:2
Gevestigd in harns vuistpand ik, en ’t verslindt
zoveel, of…
Het noodde het wijzigen van de grammaticale persoon naar de derde. Het bruut toevoegen van een geëliseerd voornaamwoord. Het vergeten van de ‘ik’ in de nevenschikkende zin. Die laatste kan nu moeiteloos voor het oog van de lezer verwijzen naar ‘het vuistpanden’, d.w.z. naar het vuistpand eerder in de regel, indien als werkwoord gelezen of gebruikt. Tegelijkertijd kan men ‘het (vuistpand) ik’ op de ‘het’ van het latere verslinden, laten slaan. Dat de Oort en Frisius (specifiek Friese geleerden) verderop zowel model kunnen staan voor hun wetenschappelijke bijdragen (een metonymisch gebruik van de eigennamen), als model kunnen staan als beklaagden, of beklaagde en aanklager, in een juridisch proces (waarbij de personen bij hun eigennaam genoemd worden, en of dat metonymisch is wordt een andere discussie) voor eerder genoemde rechter, notaris, magistraat (Padre).
Nog radicalere lezing laat vuistpand als onderwerp optreden, genoemd Ik. Maar laten we de zaken niet ingewikkelder maken dan ze zijn, Pom.
Het was me een genoegen, Thomas.
1:
5 – ANIMA IMMORTALE
Di cervel dentro un pugno io sto, e divoro
tanto, che quanti libri tiene il mondo
non sazian l’appetito mio profondo.
Quanto ho mangiato! e del digiun pur moro!
D’un gran mondo Aristarco, e Metrodoro
di più cibommi, e più di fame abbondo;
disïando e sentendo, giro in tondo;
e quanto intendo più, tanto più ignoro.
Dunque immagin sono io del Padre immenso,
che gli enti, come il mar li pesci, cinge,
e sol è oggetto dell’amante senso;
cui il sillogismo è stral, che al segno attinge;
l’autorità è man d’altri; donde penso
sol certo e lieto chi s’illuia e incinge.
***[T.C.]
5 – ONSTERFELIJKE ZIEL
Gevestigd in harns vuistpand ik, en ’t verslindt
zoveel, of geen aardrijk in schrift afgenomen
ooit ’t dorsten, mijn onpeilb’re drang, weet betomen.
Zoveel nam ik tot mij, en vraatzucht blijft blind!
Zo’n Oort’s al, met Frisius’ leefruim, waarin ’t
weldadig vertoeven is, ’n oordeel bekome—
ik hunker met boekmaag naar meer, bol van dromen,
die, zekerheid zoekend, onwetendheid vindt.
In ’t ik-zijn lei ’t beeld des weids Vaders gewis
alleen, door zijn innig gevoelen omhuld:
zo vat hij elk leven, zo zee vat elk vis.
Deductie de schicht die geen dubio duldt,
dan ’t dogma in handen van anderen is,
wijl zuiver Zijn wording met zegening vult.
***[D.B.]
2: Voor liefhebbers: de volgorde was ‘en verslind –> ik verslind –> en verslind –> die verslind(t) –> die verslindt –> wien verslindt –> en ’t verslindt. Een aantal grammen paracetamol, bovendien. Oh, en die Zeeleeuw Gods? Die wordt inderdaad gepresenteerd als uitleg van Eugene Nida. In een artikel van Anthony Pym, getiteld Natural and directional equivalence in theories of translation, pp. 283. Voor de liefhebber die Nida’s equivalenties nog niet bij het afval teren wil.