
Het is een warme avond in juni. Teneergeslagen fiets ik in de avond door West. Het is een rotweek geweest. Op de Schiedamseweg heb ik bij de Poolse supermarkt een halve literfles bier gehaald. Daarmee fiets ik nu over de Willem Buytewechstraat. De weg wordt verbouwd en we moeten een stuk over brede houten platen fietsen. Voor me sukkelen twee oudere mensen voort. De man voorop en de vrouw erachter. Ze gaan erg langzaam. Het is dan ook erg warm. De mensen kibbelen wat met elkaar. Ze gaan zo langzaam, dat ik ze wel in moet halen. Op een slakkengangetje passeer ik de vrouw. Ze heeft me niet horen aankomen en schrikt even. De man passeer ik ook. Ook hij heeft me niet horen aankomen. Het gaat nochtans erg langzaam, want ik heb ook geen haast. Er is ook ruimte zat. Ik zie hem naar mijn bierfles kijken. Als ik vijf meter verder ben roept hij me na: ‘Dat is verboden hier!’ Ik negeer het en peddel verder. Het zal wel kloppen wat de man zegt. Dat drinken op de fiets in het openbaar verboden is in Rotterdam. Maar dat kan me op dat moment toevallig net even niets schelen. En ik doe hem er geen kwaad mee.
Na een uurtje fietsen ben ik bijna thuis. Het is nog ongewoon druk op de Kleiweg voor het tijdstip van de dag. Dat zal wel komen door de ijswinkel bij me tegenover, waar elke avond een rij staat. Dat trekt een hoop mensen aan die wel van een ijsje houden. Al vanaf een afstand zie ik een ouder stel onvast over de stoep waggelen. De man is niet erg vast op zijn benen en de vrouw is eenvoudigweg dik. Ze vallen niet echt op. Dat zegt overigens meer over het straatbeeld, dan over hen. Uit het weinige, dat ik kan waarnemen van hun looproute, valt niet op te maken welke kant ze op willen. Alles gaat ook heel langzaam en schijnbaar richtingloos. Op het moment, dat ik bijna ter hoogte van de zebra ben, zwenkt de man ineens uit. Blijkbaar willen ze oversteken, maar bedenken ze zich dat op het laatste moment. Ik had het niet zien aankomen. Er is niets aan de hand, want de afstand tussen mij en het stel is groot genoeg. Even vang ik haar blik. Varkensoogjes achter dik geslepen kunststof. Ik fiets door en hoor haar achter me sneren: ‘Ja, fiets maar snel door!’ Ik denk er op dat moment niet te veel van. Ik ben bijna thuis.
Nadat ik de voordeur achter me gesloten heb daalt een rust over me. Alles is verder in orde voor nu. Ik ken mijn tekortkomingen en schaam me daar niet voor. Soms maak ik fouten. Soms ben ik onmachtig. En ik heb mijn slechte dagen. Maar mijn tekortkomingen voortdurend proberen te maskeren door het uiten van futiele, onjuiste meningen over het microgedrag van anderen, daar pas ik voor. Laat ze in de stront zakken, de lui die dat wel doen. Daar hebben ze trouwens mijn hulp niet bij nodig.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl