dank aan alle dichters voor het insturen van de vaak hele persoonlijke gedichten – bij dit thema past geen wedstrijd – we hebben ook geen wedstrijd – we hebben en mooie zondagochtend en twee gedichten kwamen bij mij ontzettend – mij ontzettend – binnen. die twee gedichten laten we van deze wedstrijd zijn – van de liefde zijn – prachtig Ellis van Atten, prachtig Frans Terken – van harte:

Na een voettocht van dagen
en nachten op ruwe paden
kniel je neer en strijkt over de grond
kijkt er met een lege blik naar
alsof daar de herinnering rust aan
wie van je wegliep en zonder omzien
jou achterliet om blijvend te verdwijnen
pelgrimstocht naar een eerder
waar je de wonden van verdrong
hoe ze onder je huid kropen
woekerden tot littekens
dat er geen redden aan was
getekende handen die een gat graven
om nog iets van een aandenken te vinden
hoe het je door de vingers glijdt
je raapt niets dan stof
© FT 12.03.2022
een indrukwekkend gedicht. frans terken drukt in dramatische zinnen de hopeloosheid uit die een mens overvalt bij een verlies. en hoe er ook gegraven wordt – de oeroude bijbeltekst geldt nog steeds en krijgt hier een modern jasje: Bijbelcitaat: Statenvertaling (1637), Genesis 3:19. Want ghy zijt stof, ende ghy sult tot stof wederkeeren. als er ooit noodzaak bij het schrijven van een gedicht was dan was het bij dit gedicht toen het geschreven werd en aan de woorden die radio activiteit
werd meegegeven – dat ze ervan blijven stralen.

Leven met gemis, it sucks. En het lukt. Dat ook.
Hoe het is, weet je niet van te voren. Het overvalt me. Het verrast me. Dat soms ook.
Een poging in woorden, waar ik ook nog niet klaar mee ben. Of wil zijn.
weg ben je
ik lig naast je. de kiezels
van het pad drukken gaten in
mijn rug. jij ligt in het zand
diep verborgen
we staren naar de blauwe
hemel. naar de boom. aan
de takken enkele bladeren
één zucht en weg zijn ze
je ligt naast me en ver onder
me en ik kan je niet
vragen of je comfortabel ligt en
ik kan je hier niet omarmen
vanuit ons bed staar ik naar de
sterren. ze tekenen je gezicht in
mijn nachten en je mond. ik wil
je kussen maar val in
een matras
vol kuilen
één zucht
en weg ben je
Met vriendelijke groeten,
Ellis van Atten
www.ellisvanatten.nl
www.zpink.nl
www.tvpo.nl
een heel persoonlijk gedicht geschreven na een nog vers verlies van een geliefde – ik aarzel dan ook om dit gedicht in de zogeheten zondagochtendwedstrijd met de altijd wat vrolijk huppelende commentaren te bespreken. ik zeg buiten mededinging vandaag ellis. deze twee strofen hieronder vind ik werkelijk prachtig en vol van liefde – daarin geen afstand en het samen optrekken én het samen zijn – nog. en dan toch de poëtische afstand van het niet meer kunnen. mooi. zoveel liefde nog.
we staren naar de blauwe
hemel. naar de boom. aan
de takken enkele bladeren
één zucht en weg zijn ze
je ligt naast me en ver onder
me en ik kan je niet
vragen of je comfortabel ligt en
ik kan je hier niet omarmen
Ellis van Atten – we staren naar de blauwe hemel.
Peter Posthumus – hoe het ging en nooit meer zal
Frans Terken – dat er geen redden aan was
Anna Eikelboom Post – het is stil beneden
Karin Beumkes – Zijn het de verse wormen in je longen.
Cartouche – nu ik je nooit meer zie kom ik je overal tegen
Erika De Stercke – de afstand spreekt
Rik van Boeckel – het zielig nooit zingt zacht en stil
Jako Fennek – je kippenvel bij ons strelen
Anke Labrie – soms kan verlies te groot zijn

het zou een heel gedicht geworden zijn
noodzaak zou je vroeger zeggen
urgentie nu! een leuze bijna
alsof je een nieuwe partij begint
maar je hebt het nieuwe jaar niet gehaald
en het is al weken weer dat ik met een bloemetje
jij maakt niet altijd je regels af
zie ik je nog glimlachend zeggen
nee ik maak niet altijd mijn regels af
jij je leven niet – mag ik dat nog
en hoe mooi je was – dat ook
zeggen
pom wolff

van iedere voetstap
terug gezet
in de herinnering
andere gezichten
dezelfde mensen
die verdwenen
uit de ruimte, het leven
de tijd
hoe het ging en
nooit meer zal
de tred langs vensters
met gesloten luiken
waarvan er af en toe
één open gaat
Peter Posthumus
de regel waaromheen het gedicht gedrapeerd lijkt: ‘hoe het ging en nooit meer zal..’ vat het thema genadeloos samen. eigenlijk is deze regel te mooi, te veelzeggend, te krachtig en vallen de andere regels in het niet. dat maakt dat het evenwicht in dit gedicht ontbreekt. bij de regel ‘hoe het ging en nooit meer zal..’ horen meer regels met dezelfde kracht. zeggingskracht.

het is stil beneden
daarmee is alles wel gezegd
de klok tiktikt met zinloze precisie
jij was mijn ruggengraat jouw lijf
jouw mooie lijf met de jaren
steeds meer met mij verweven
nu ruw losgescheurd
de wijzer tiktikt de rafels aan
met onverbiddelijke precisie
Hartelijke groet,
Anna Eikelboom Post
wie er achter Anna schuilt is nog steeds een raadsel. het is een beetje ‘een niet slecht gedicht’. alles draait om de tweede strofe – maar als de eerste en de derde helemaal zouden wegdraaien mist het gedicht niet echt iets. die tweede middelste strofe verdient een betere omgeving aan strofen. met al die ‘precisie’ in de 1e en de de 3e strofe schieten we niks op zoveel is zeker. geladen termen als ‘precisie’ horen meer in proza thuis dan in de poëzie – in de poëzie wordt minder benoemd – meer van onwerkelijkheden uitgegaan die werkelijker blijken dan de fenomenen in een benoemde werkelijkheid.

Madame
Klein zwart katje, je bent oud en dood.
De verleiding om je te zoeken is er nog steeds.
Ik graaf een gestorven lijkje niet meer op.
Speenkruid slingert zich moeiteloos om je graf.
Waar bots je tegenaan zo diep onder de grond
Zijn het de kevers die in je oogkas woekeren.
Zijn het de verse wormen in je longen.
Of is de dood een bizar wonder.
Misschien moet ik me wel schamen.
Ik geef je kusjes en rozen, ik doe mijn best
om je nog niet helemaal kwijt te raken.
Jij wollige woelbeer nu tot rotting gemaand
Je blijft altijd dame.
Karin Beumkes
tsja tsja tsja – maar eens een variant op de cha cha cha van de vreugdedanspasjes die meestal van toepassing zijn bij ontvangst en het lezen van karins gedichten. die ‘verse wormen’ zijn natuurlijk een prachtige vondst. daar blijven we van af. maar in de eerste en de laatste strofe is er veel te veel TE direkte tekst en te weinig of minder poëtisch te genieten. katje lijkje graf – neen! en die rotting kan ook wel weg – daar gaan ze in het crematorium over niet in de dichtkunst:
krijgen we toch natuurlijk nog genoeg geweldigs, houden we genoeg moois over:
Waar bots je tegenaan zo diep onder de grond
Zijn het de kevers die in je oogkas woekeren.
Zijn het de verse wormen in je longen.
Speenkruid slingert zich moeiteloos om je graf.
Misschien moet ik me wel schamen.
Ik geef je kusjes en rozen, ik doe mijn best
om je nog niet helemaal kwijt te raken.

Lopend door uitgestorven kinderkop-straten
valt mijn oog op een etalage, waar ik de boa zie en
de ceintuur die je droeg en de zomeravond ontgespte
je silhouet en contouren ten voeten uit, huid
waar mijn hand over strijkt, borst, been, heup
en ogen uitdagend onbewogen naar voren
ik kan er niet tegen, mijn blik
trekt naar de overkant, een schim
een voorbijganger die zich naar huis spoedt
een doekje om haar haar tegen opspattend water
in het strijklicht van een hobbelende eend
een oud rode deux chevaux
levend in mijn hoofd – hoe nat
uit de douche jij op me, tot mij toetrad
een spiegelbeeld weet van geen liegen, alleen
nu ik je nooit meer zie kom ik je overal tegen
lift ik als vanzelf stiekem met je mee
13-03-2022 / Cartouche
koos postema bij het kappersprogramma sprak met Eus over zijn geliefde overleden vrouw die hij soms nog opmerkt, ziet zelfs, waarneemt alsof ze nog bij de levenden is. zo een moment beschrijft Cartouche ook – in op zich een prachtig gedicht – het kan het mag het is verantwoord het is in orde – maar toch ook cartouche mag wat mij betreft met ietsje minder – voor meer zeggingskracht
Lopend door uitgestorven kinderkop-straten
valt mijn oog op een etalage, waar ik de boa zie en
de ceintuur die je droeg en de zomeravond ontgespte
je silhouet en contouren ten voeten uit, een schim
een voorbijganger die zich naar huis spoedt
een doekje om haar haar tegen opspattend water
levend in mijn hoofd – alleen
nu ik je nooit meer zie kom ik je overal tegen
13-03-2022 / Cartouche
het was toch ook Reve – niet de minste die ons voorhield:
Naarmate ik ouder word,
wordt, wat ik schrijf, hoewel fraaier verwoord,
steeds enkelvoudiger van inhoud:
liefde (of geen liefde),
en ouder worden,
en dan de Dood.
Dichter: Gerard Reve

weg
de afstand spreekt
een andere taal
nu je niet meer
in de buurt woont
we waren
zo verstrengeld
als straten die
nooit vreemdgaan
een storm
moet vernielen om
te kunnen geloven
hoe krachtig hij is
op nieuwe pleinen
liggen kansen
te snakken
naar enige intimiteit
Erika De Stercke die straten vind ietsje te nadrukkelijk gezocht – de storm daarentegen vind ik mooi gevonden. die strofe redt het gedicht daarmee ook. het verhaal wordt in die strofe in poëzie omgezet. nu ik toch aan schrappen ben geslagen zie hierboven ook – ik doe het met deze prachtige strofe alleen deze zondag – de rest mag weg – de strofen 1 en 2 zijn me te particulier – en de beeldspraak is me een beetje teveel gezocht – ‘kansen die liggen te snakken’ nou nee – ‘een afstand die spreekt’ in de eerste strofe klinkt trouwens ook niet overtuigend: stormen die iets moeten vernielen ja zo moet dat!
een storm
moet vernielen om
te kunnen geloven
hoe krachtig hij is

De laatste keer
We spraken elkaar op het Leids terras
dat onze weg naar nu en vroeger was
de laatste keer groette ik jou wandelend
was ik maar bij jou gaan mijmeren
onvermoed jouw onverwacht afscheid
het komt zo snel de dag van de eindtel
het reizend zonlicht neemt jou mee
de stijgende ster in de universele zee
daarvoor was je levend gevend wezen
de zin van de tijd laat ons na en achter
het zielig nooit zingt zacht en stil
een ode aan de dode maten.
Rik van Boeckel
13 maart 2022
de laatste drie strofen zijn mij te ruigoords rik. de vrienden van ruigoord gaan nooit dood – hoe lelijk ze er ook bij liggen – ze verlaten altijd het aardse goed om naar verder – het hogere beloofde land te zweven. hans plomp heeft daar ook een handje van in zijn afscheidsredes. maar zelf blijft ie toch nog heel graag nog even met zijn mooie haren wapperend in de wind der levenden. neemt niet weg dat in die laatste drie strofen wel een wereldregel ligt verscholen – prachtig:
het zielig nooit zingt zacht en stil

Mogge Pom,
In het Zwitserse prachtig weer. Ook hier de tulpen al ver heen. Het zal een prachtige dag worden. Die wens ik jou ook! Jako
weerzien
dat ik naar je zoeken zal staat vast
je geur
je kippenvel bij ons strelen
de verbazing, dan weer twijfel
in je ogen
dolen zal ik
rusteloos
in de groeven van mijn hand
willen weten of er in de levenslijn
nog ontmoeting schuilt
jako fennek
de eerste strofe is uit het hart geschreven en dat voel je door de witregels heen – bij de tweede is de dichter aan het woord (groeven/levenslijn/schuilen) daar wint de ietwat gemaakte poëzie het van het hart. geef mij maar het hart. strofe een is trouwens op zich genoeg.
weerzien
dat ik naar je zoeken zal staat vast
je geur
je kippenvel bij ons strelen
de verbazing, dan weer twijfel
in je ogen

maar veel erger nog
nooit meer zal zien
wat ik nog steeds niet echt besef
kan ik er de laatste tijd
bijna naar verlangen
dat ik je nooit had leren kennen
soms kan verlies te groot zijn
of een mens te klein
als de waarheid weer een keer
zelfs na zoveel jaren
wreed naar binnen dringt
en mooie herinneringen falen
anke labrie
ergens in de verwerking tracht de rede een reden te vinden om het smartelijk verlies kleiner te maken – een vergeefse poging in het mensenhoofd – elke intellectuele benadering faalt en valt in het niet bij de pijn die door alles heen af en toe aan de oppervlakte reikt en de oppervlakte opvreet. verlies is wreed.