Vermoei de woorden niet met waar ze onder lijden met onbeduidend leed met ongerief en gram met patserige pertinentie en obsessief gedram
bevrijd ze uit hun dagelijks gezeik laat ze dansen, springen en spelen tegelijk laat ze spatten tot op grote hoogte laat ze verblinden met licht dat mooier is dan dat van regenbogen
Ergens op Zuid staat er een stoplicht op rood. Over het fietspad haal ik de stilstaande auto’s rechts in. Uit één van de ruiten klinkt een pompende housebeat van een nummer uit de jaren negentig. Een moment ben ik weer terug in mijn eigen auto uit de jaren negentig. Een volkswagen Polo met een goede stereo-installatie. Linkerhand aan het stuur en rechterhand om de versnellingspook. Mijn bloed stroomt snel en mijn reflexen zijn tot scheermessen gescherpt. De beat drijft de wagen op hoge snelheid de bochten door en ik voel me een hele bink. Het is alsof mij een belofte gedaan wordt. Alsof er ergens een gewillige vrouw naakt met haar benen wijd op me wacht, die als mijn Polo gereden wil worden tot het rubber verbrand is en de zon weer opgaat. Mijn voet drukt het gaspedaal weer diep in. Onoverwinnelijk.
De auto die ergens bij het stoplicht in Zuid staat is van een Japan merk. Klein en versleten. Er zit een man in die misschien tien jaar jonger dan mij is en tien jaar ouder toen wanneer ik in mijn Polo reed. Hij kijkt uitdrukkingsloos voor zich uit tot het licht weer op groen gaat en de auto voor hem gaat rijden. De hele aanblik wekt droefenis op.
Alleen de muziek die uit de auto komt vertelt een ander verhaal. Het licht gaat op groen en de auto rijdt zonder enige levenslust te midden van de andere auto’s door. Niet het geluid van een dikke V8. Het pruttelen van een verkouden koffiezetautomaat met prostaatproblemen. Hoe vaak ik die muziek ook luisterde, nooit lag er als ik thuiskwam een vrouw op me te wachten. Niet zoals de muziek me mezelf onbewust deed beloofde.
Ik denk aan de vier seizoenen van Vivaldi. Hoe dat voelt als je die hoort. Dan is er niets. Er is muziek. Enkel muziek. En dat voelt goed. Er is geen belofte. Geen waarheid of verlangen. Geen teleurstelling of bedrog. Dan denk ik aan een vrouw die voor me ligt. Met haar benen wijd. Er is geen begeleidende housebeat. Geen gevoel van onoverwinnelijkheid of verhevenheid. Wanneer we in elkaar opgaan is er enkel vervulling. Het leven zit vol valse sentimenten en lege beloftes.
Trap er niet in.
VON SOLO DICHTER, PERFORMER, COLUMNIST EN CINEAST www.vonsolo.nl
aan een column beginnen zonder onderwerp is zoiets als wachten op je uitsmijter of beter je spiegel-ei in een restaurant of lunchroom. nou die regel mag er zijn merkt uw columnist trots op achter zijn compie.
waarover te schrijven. gisterenavond bezoek. ik noem geen naam of toenaam maar de vrouw was blij er even uit te zijn. bij haar thuis een echtgenoot met beginnende alzheimer/dementie. dat is het vermoeden. hij leeft heel erg in zijn eigen wereldje. nu al een jaar lang.
en zij kan het maar niet aanvaarden. ze is nog steeds actief in de zakenwereld, leeft haar eigen actieve leven nog – nu zonder hem op de zaak – zoals ie nu thuis is heeft ze hem nooit gekend – zo was ie niet vroeger – nou ja wel een beetje maar dat viel niet zo op. de verbindingen in het hoofd werken niet meer. zoiets moet het zijn zegt ze. het verhaal brengt je terug bij je eigen vergankelijkheid. bij de teloorgang, de aftakeling. bij het gedicht – overal is wel poëzie van te maken – ver van de werkelijkheid die in wezen vaak te hard is voor poëzie:
voor haar
ik zal 4 dagen in de week om half 7 en 3 om half 9 met ingehouden adem ik zal haar troosten als ze verdrietig is ik zal elke ochtend zorgen dat ze eet een dekentje over haar heen leggen als ze slaapt in haar stoel
en alle stekkers weer in het stopcontact doen en de wc ontstoppen als ze weer kattenkorrels
ik zal op 10 plaatsen hetzelfde briefje neerleggen haar uitleggen wie haar brieven stuurt ik zal eten wat zij nog voor mij en zeggen dat het lekker is ik zal elke dag voor haar koken en haar geheugen zijn en ik zal chocola kopen omdat ze dat lekker vindt
Merkwaardige dag gisteren toch. De italianen wilde ik zien in Assen. (drents museum) Maar er was file in de ochtend. Rijkswaterstaat vergat snachts bij werkzaamheden strepen te trekken op een bepaald wegvlak richting Assen. Alles moest dicht en alles moest afgesloten want er zouden en moesten strepen getrokken. rijkswaterstaat staat op haar strepen.
nou dan maar naar assen via lelystad en ik tiepte de stoephoer in: hup naar assen jij maar via lelystad. en nu komt het: in nederland kun je assen niet bereiken vanuit amsterdam zonder groningen aan te doen. maar dan moeten we toch eerst omhoog om daarna weer omlaag te gaan schreeuwde ik tegen de vlaamse stoephoer in mijn auto. ze bleef onverstoorbaar. ‘niet keren’, ‘volg de aangegeven route’, ‘over 165 kilometer rechts aanhouden’ – ja en OOK dan weer tientallen kilometers terug brulde ik in mijn japannertje. niets hielp. via groningen naar assen bepaalde stoephoer.
waarom tiep ik dit allemaal? uiteindelijk is assen gehaald en de terugweg naar amsterdam verliep vlekkenloos via zwolle en verder via een inmiddels goed gelijnde route. de italianen mooi – mooi geschilderd – italie bestaat vanaf 1861 leerde ik. in Assen zijn schilders en hun late 19e eeuwse schilderijen met romantische, met socialistische en met symbolische motieven te zien – en ook dat éne doek met die onweerstaanbare vrouw en haar onweerstaanbare blik (“contemplatie” van Vittorio Corcos). in mijn armoede kocht ik in de museumwinkel een knuffel – en op die knuffel heb ik vannacht mijn hoofd neergelegd om in te slapen denkend aan die ene onweerstaanbare vrouw. ach leefde ik maar in de 19e eeuw. wat een droom. nooit eerder zo gedroomd van niemand niet.
Wij mogen AlJA SPAAN verwelkomen de komende dinsdagen op de site. Het verzoek om de columns van JOLIES HEIJ waar te nemen gehonoreerd. Dank je wel ALJA en de tweede is raak: human intrest van de bovenste plank. Overleven, over leven en herkomst van Alja Spaan:
De schrijfster Anais Nin zegt in ‘De nieuwe vrouw’: “De kunstenaar is een tovenaar – hij heeft me geleerd dat waar je ook terecht bent gekomen, je altijd weer kunt ontsnappen”. Dat troost me meestentijds.
Schrijven omdat je bang bent dat niemand je vindt
terwijl je je verstopt hebt onder de bessenstruik. Tot tien horen tellen en dan
denken dat nooit iemand op het idee komt daar te zoeken en eigenlijk dat ook
niet willen. Schrijven omdat er niemand is die luistert, omdat de anderen te
groot zijn of te ver weg of teveel met zichzelf bezig. Schrijven uit wanhoop,
onmacht, neiging tot schreeuwen terwijl je keel vastgeschroefd is en je tong
uit je mond gerukt en simpelweg niemand in staat is tot horen. Schrijven omdat
dat het enige is dat nog rest, het enige is dat je kunt, althans dat hoop je.
Schrijven om orde te scheppen omdat orde veiligheid brengt en rust, omdat duidelijkheid overzichtelijk is en gewenst, omdat beheersing noodzakelijk is en omdat je verweten is dat je dat niet bent: niet beheerst, niet duidelijk, niet veilig. Schrijven ook om mooier te maken, beter, te helen of juist te scheuren, schrijven om dingen in op te bergen of juist om iets aan te tonen. Zo verdwijnt de vader uit de eerste column onderaan de trap, opgerold in een stinkende deken.
Can death be sleep, when life
is but a dream,
And scenes of bliss pass as a phantom by?
The transient pleasures as a vision seem,
And yet we think the greatest pain’s to die.
How strange
it is that man on earth should roam,
And lead a life
of woe, but not forsake
His rugged
path; nor dare he view alone
His future
doom which is but to awake.
“Hij
was nu beslist ergens anders. Hij kon niet zeggen of hij nog zweefde of zat.
Het kwam hem voor dat hij onderweg was naar iets en ergens moest aankomen. Er
streken flarden lucht tegen hem aan, er waren ijle witte wolken, er hingen
pluimen rook. Ergens heel diep van binnen kwam de gedachte dat hij iemand moest
waarschuwen, dat hij zijn moeder moest zeggen waar hij naar toe ging, dat er
een bezorgdheid zou zijn als hij niet vertelde dat hij op tijd terug zou zijn.
Ze zou de aardappels over de tafel gooien en doen alsof de mand gescheurd was.
Ze zou opstaan en langer zijn dan ooit, het lijf angstaanjagend wit, de haren
los, en het vel pakken van zijn arm en dan dat tussen twee vingers draaien.”
De
moeder uit de eerste column komt in hetzelfde relaas terug, zelfs de dochter
kent daarin haar plaats. Het is elke keer alsof alle reizen samen met chauffeur
en passagiers en met medenemen van bagage en passanten tegelijk eindigen.
Schrijven is misschien dat vooral: thuiskomen en je omgeving herkennen, je
benen op tafel kunnen leggen, je kreukelige kleren uithangen, de kruimels uit
je koffer schudden, de auto in de was, de ansichtkaarten geschreven, bij het
verzenden misschien nog een aarzeling, en ze dan terugvinden onder de
fruitschaal. De peren hebben de appels aangeraakt, er zijn bruine plekken
ontstaan met spikkeltjes erin en er hangt een lichte geur van bederf.
Vervolgens
is schrijven het raam open zetten, de tochtstroom voelen, de geur van een
verlaten zomer ruiken, de melodie van een kinderliedje in de verte horen, een
motor die aanslaat, het ontmoeten van de thuisblijvers. Op sommige dagen komen
we ook tegen:
negenenvijftig
motoren in groepjes van vier, drie vissers in de beschutting van een
reuzenparaplu, een treuzelend brommertje met een giebelend meisje, BMW’s met
bungelende knuffels en open ramen, een man in korte broek (met tuinslang), twee
magnums uit de verpakking, een hond op het fietspad, vier mannen in
trainingspak die allemaal tegelijk hun kuitspieren ontwikkelen en een roze
plastic tas aan het prikkeldraad van het weiland langszij.
de dichter Brandhoff reageerde gisteren met een zekere mate van enthousiasme op mijn column met de titel – ik ben zelf een dichter! als volgt om met een goede raad te eindigen:
“Dat is natuurlijk waar, al hadden we al veel eerder
vastgesteld dat niemand op de waarheid zit te wachten. Overigens ook niet op de
weg of het leven. Het leven wordt je vanuit de schoot in geworpen. Van daaraf
bekijk je het maar. Je zou dichter kunnen worden. Net als ik zelf of zoals
Ólafur Kárason of Ljósavík. Die heeft het overigens óók niet makkelijk gehad,
ook al bestond hij slechts als romanfiguur. Dit lijkt mij dan uw volgende
column, heer Wolff: “U bent zelf een romanfiguur!”.
Over de door Brandhoff op de kaart gezette romanfiguur lezen we op internet: “Ólafur Kárason had always kept to himself and did not interfere in other people’s affairs;…” verder hoef ik niet te weten – deze romanfiguur kent heel veel gelijkenis met mij – met dichter, columnist pom wolff. ik bemoei me nooit met het leven van een ander en ik heb me in het verleden ook nooit bemoeid met het leven van de ander. sommige mensen maken daar hun levenswerk van. BAH! – die instelling ook vreselijk!!! neen ik schrijf slechts over schoonheid, wonderpracht, volmaaktheid en de ontroering daarbij – laat ik één voorbeeld noemen: voorbeeld!
ja ‘we zijn roofdieren’ werd mij gisteren bevestigd door een bioloog tussen hapjes en drankjes door in amsterdam oost op een feestje. ik keek om mij heen en zag mensen zitten, drinken, praten. in zekere zin gemoedelijk ook. in groepjes. zelf was ik ook niet op oorlogspad. een duo singersongwriters aanstaande zondag weer te genieten in het maandelijks café genieten in amsterdam oost zong leonard cohen songs en andere gouden songs. de sfeer steeds gemoedelijker en mooier ook door de prachtige liedjes en prachtig gezongen liedjes.
deze bioloog heeft jarenlang amsterdamse kinderen les gegeven. hele generaties amsterdam oost zijn door zijn handen gegaan en al die tijd heeft hij kinderen geleerd dat wij mensen roofdieren zijn. ROOFDIEREN!
of zijn kennis berust op wetenschappelijk onderzoek vergat ik te vragen. voorlopig houd ik het op een particuliere mening maar wel een met brede verspreiding in Amsterdam oost.
Voor mij ligt nog de verzamelbundel van café Daan&Daan. daarin opgenomen een (wraak)gedicht van Kat Kreeberg, die in Amsterdam Oost biologieles heeft genoten op de IVKO school – langzaam maar zeker begin ik iets te begrijpen.
stevig juryberaad heeft als resultaat opgeleverd dat PETRA MARIA deze week het goud mag omhangen. een prachtig gedicht – teer als het voorzichtige ochtendlicht van augustus. ‘ dat je de woorden bijna niet durft aan te raken – \’zo staat het beschreven in het juryrapport en zo is het ook – petra maria gefeliciteerd.
ONDER SLUIERS VAN BOMEN
dat ik daar nu aan denk nu het augustus is
onder een woudreus waar we geluk schreven
zijn we dat verloren ligt het bedolven onder lagen blad
droeg jij niet de liefde naar mij
zo ver was het toch niet bedoeld
Petra Maria
ook in september draagt dit gedicht de augustuswoorden neergeschreven door petra maria. een vraag met reikwijdte. hoe is het allemaal mogelijk – een heel heel voorzichtig antwoord op de vraag wordt heel heel aarzelend getracht. maar de dichter weet natuurlijk ook wel dat dat het antwoord niet kan zijn op de vraag naar waar en waarom de liefde verloren ging. heel teder wordt het verlies hier beschreven dat je de woorden bijna niet durft aan te raken – dan vallen ze om. (of dwarrelen ze met de wind mee weg).
RIK VAN BOECKEL takken bewaren dit geheim dat nooit openbaar zal zijn
PETRA MARIA zo ver was het toch niet bedoeld
FRANS TERKEN wil opheldering
Wie wint de enige echte virtuele – hoe kan dat nou – trofee op pomgedichten? wellicht zijn er dingen die nog opgehelderd moeten, dingen van de liefde, van voorbij, dingen van verlangen of van toch nog ooit of van zeker wel. we lezen ze graag. u kent de regels: de gedichten niet te lang svp – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
nog steeds overal
hoe kan dat nou net zat je nog op een terras nu zie ik je weer achter een zwetend raampje
in een amsterdamse tram naast remco campert staan hoe kan dat nou
dat de straat weer een gewone straat is een terras een gewoon terras met uitzicht op wat ik maar voorbij zal noemen
en jij ooit de tram nam die ik ook nam
pomwolff
De rivier van de tijd
De takken hangen boven de rivier ik tel de groene bladeren boven de Rio Vouga kastanjebomen spiegelen zich in de miljoenen jaren
ik raak de tel kwijt mijn leven is zo klein in de tijd vlinders vliegen vlijtig langs storen zich niet aan mijn gezicht
ik zet een boom op met onze gedachten het leven is een spiegel van de eeuwen de hominide sprong uit zachte stromen van de zee der continenten ‘n miljoen jaar terug op aardrijk’s rug
we schreven nog niet met pennen van schors takken bewaren dit geheim dat nooit openbaar zal zijn.
Rik van Boeckel Rio Vouga São Pedro do Sul 30 augustus 2019
‘ het leven is een spiegel van de eeuwen ‘- rik weet ook niet hoe het allemaal gekund heeft – het HOE van de oorsprong zet hem aan het denken en het denken van RIK is meteen ook het dichten. De Rio Vouga haalt “Die Vergangenheit” boven (water). de nietigheid van de mens in een aantal mooie regels gegeven.
Opheldering
Alsof je op twee plaatsen tegelijk kunt zijn je ziet jezelf zitten in een spiegel in de ogen van de ander verdwaald
hoe je in een strandstoel aan zee hangt en leest van een onweerstaanbaar feest waar de vuurwerkvonken vanaf vliegen
maar je bent daar niet – noch geweest – drijft als een wolk boven het hoofd weg naar een binnenstad in het zuidoosten
in het zwart van een heldere nacht brandt daar licht op de plek waar je later wel wilt landen
je trekt het zicht erop naar je toe telt de sterren tussen daar en hier veert op om dichterbij te komen
FT 31.08.2019
“maar je bent daar niet” – de kernregel in dit gedicht – hoe graag ook gewild – de realiteit snijdt als het ware de dichter van zijn poëzie af – snijdt dichters poëtische droom aan flarden. tussen droom en daad…. wat resteert legt Frans schitterend vast in die twee laatste – in wezen wanhopige – regels: (je) telt de sterren tussen daar en hier veert op om dichterbij te komen