
Goedendag poëten en anderen,
Het was een van die dagen dat het middelgrote stadje in rep en roer probeerde te zijn omdat het Dichtersdag was. En met zoveel dichters op de been, in toenemende mate van euforie, warm weerzien en drankzucht, is een middelgroot stadje al snel in rep en roer. Al is het winkelende publiek, een straat verderop, zich nergens van bewust.
Her en der waren kleine podia opgetrokken en microfoons opgesteld. Reikhalzend keken de organisatoren uit naar publiek. Er was nogal wat concurrentie. Overal reden poëziebussen rond en had men in bezinningscentra de dichtkunst ontdekt als middel om nader tot jezelf te komen. Geheel in de geest van de tijd vond er bijna geen festival meer plaats waar niet werd voorgedragen. Ook muzikanten pikten een graantje mee. Het voordragen begeleid door pianist, saxofonist of cellist gaf zoveel meer waar voor hetzelfde geld. We leefden in de Gouden Eeuw der poëzie!
In een smalle zijstraat zat een oude dichter op een ooit populair terras. Eens per jaar, op Dichtersdag, was het terras opnieuw populair, net als de oude dichter en alle andere dichters die zich in de loop der dag bij hem voegden.
De oude dichter was stevig ingedronken. Het gaf hem weer dat vleugje glans dat hij recentelijk zo ontbeerde. Met zwier droeg hij zijn hoed op zijn grijze lokken die van een dichterwaardige lengte waren. Zijn lichtgrijze kostuum bleek bij nadere beschouwing wat aan de krappe kant, het colbert spande rond de taille. Zijn lichtblauwe ogen werden almaar lichtblauwer.
De dichter zat er als een vorst. Hij combineerde een alerte aandacht voor zijn omgeving met een nonchalante, wat uitgezakte houding. In zijn mondhoek bungelde een sigaartje. Quasi afwezig zwaaide hij naar passanten en nam telkens een slok. Om hem heen bewogen zich uitbundige vrouwen met hese stem en korte, strakke rokjes. Hij inspecteerde hun kuiten, glimlachte maar keek ze nooit aan.
Vlijtig en met overgave presenteerden de dichters hun werk. Onwillekeurig richtten zij zich vooral op de oude dichter, die zijn nagels bestudeerde. Na afloop sprong hij op, schoof zijn sigaar naar de andere mondhoek en applaudisseerde. Gevleid bestelden de dichters een rondje. Een toost van de oude dichter was hun beloning. Tevreden onderhielden de voordragers zich met elkaar over vrouwen, cafe’s en de dichtkunst, schaterlach na schaterlach schalde door de smalle straat. De oude dichter zat er wat verloren bij en volgde met lege blik de verrichtingen van zijn collega’s.
Ooit was hij ook jong. Gedreven, geliefd, bewonderd. En doorgebroken. Drie bundels waren er verschenen van zijn werk. Een uitgever had brood in hem gezien. Weliswaar droog brood, maar toch. Literaire critici loofden hem, tv-presentatoren nodigden hem uit om in twee minuten zijn thema’s en doel uiteen te zetten. Met wel vier, vijf tegelijk hingen de vrouwen aan zijn lijf. Hij kon het zich permitteren ze als lastige vliegen weg te wuiven. Toen.
Na de periode in de kliniek werd het minder. Opgebrand was hij. Teveel gezopen, teveel geneukt, teveel geschreven. Kun je daar gek van worden? Hij wel. Hij had een missie. Verstrikt in de taal moest hij in de kliniek vaststellen dat missies levensgevaarlijk zijn. Nooit aan beginnen. Zijn missie was te triomferen over de taal. Hoe hovaardig. De taal is weerbarstig, neemt het altijd over, elke keer als je denkt alles onder controle te hebben. Het was een machtsstrijd die hij verloor. Hij ging een beetje dood en werd maar deels weer tot leven gewekt.
Zijn borrel, zijn sigaar, zijn hoed en grijze lokken en vergane glorie, hij deed het er zo’n beetje mee. Eens per jaar, op Dichtersdag, vroeg hij zich af wat hij anders had moeten doen. Met wie. En waar. Maar vooral hoe. Dan haalde hij zijn beduimeld debuutbundeltje uit zijn zak en las weer eens. En wist dat het niet anders had kunnen gaan. Dit was wat er inzat en wat er, godlof toch, uitkwam. Meer niet.
En hij mengde zich tussen de veelbelovende jonge dichters, nam een zoveelste borrel aan en liet zijn lach bulderen over het terras, de dichters, het middelgrote stadje, de Dichtersdag.
Met hartelijke groet,
Uw DinLin.