Het is rustig op de dijk. Stil op het erf. De zon schijnt na een frisse bui. Uit het rek in de bijkeuken pak ik de plastic krat met lege flessen en potten. De krat is te groot om in één keer naar het dorp te dragen. Daarom haal ik de helft er uit en loop met een half gevulde krat naar de glasbak in het centrum van Zonnemaire. De wandeling van het erf naar de glasbak bedraagt negen minuten, als je langzaam loopt. De glazen rinkelen rustig. Onderaan de dijk richting het centrum kom ik een schuchtere, naar de grond kijkende scholier tegen. Die is net met de bus uit Zierikzee aangekomen en loopt nu naar huis. Hij denkt waarschijnlijk: ‘Wie is die rare man die ik nog nooit gezien heb?’ Bij de glasbak aangekomen, doe ik netjes het wit glas bij het wit en de rest verdeel ik tussen bruin en groen. De bak is ver leeg en het rinkelt. In de verte zie ik een gordijntje open gaan. Ik verstoor ongewild de rust. Schuldbewust loop ik met een lege krat weer richting ons erf om de rest van het glaswerk op te halen. Ditmaal kom ik niemand tegen. Nogmaals ontdoe ik me van een lading glas, er gaan geen gordijntjes meer open. Er gebeurt verder niets.
We zijn intussen zes dagen niet van het dorp af geweest. De boer waarvan de schapen op ons weiland staan, is een keer langs geweest om de stroomdraad te repareren. Verder zijn we met het gezin, de honden en onszelf. Deze dag zijn we echter van plan naar het strand te gaan. Met het hele gezin rijden we naar Burgh Haamstede. Al onderweg wordt het steeds drukker op de weg. Het stoort me. Inwendig begin ik me op te winden. Aangekomen bij een parkeerplaats in Burgh krioelt het van de mensen. Allemaal dezelfde mensen. Korte broeken en wat men noemt ‘vrijetijdskleding’. Ik draag doordeweeks hetzelfde als in mijn vrije tijd, maar dat terzijde. Hele gezinnen en families scharrelen doelloos richting het strand en eten ijsjes. Wij besluiten nog een poging te doen tussen Burgh en Renesse. Dit brengt geen verbetering. Nog een moment denken we naar de Brouwersdam te gaan, tot iets me doet vragen: ‘Wie heeft er zin in een potje voetbal op het speelveldje op het dorp?’. Twintig minuten daarna sta ik met twee kinderen op een verlaten voetbalveldje. Mama komt even later achterop.
Ik woon in een stad met zeshonderdtwintigduizend inwoners in de grootste agglomeratie van Nederland. Daar moet ik zijn. Het is nodig. Omdat er anderen moeten zijn, die niet doen wat alle anderen doen. Het is een verantwoordelijkheid, die je als afwijkend mens moet dragen, zolang dat gaat. We verhuizen nog niet naar Zonnemaire. Maar er komt een moment dat je weg moet. Maar tot die tijd mag je je lot niet te veel ontlopen. Hoe verleidelijk dat ook is.

VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten punt nl