
Voordat ik naar de middelbare school ging, dacht ik altijd dat iedereen even slim was. Hoe goed ik in rekenen was, werd bepaald door de hoeveelheid aandacht en tijd die ik eraan besteedde. Zo ook met andere vakken. Dat er klasgenootjes waren, die niet goed waren in bepaalde vakken, had te maken met de inzet die ze op dat onderwerp pleegden. Daarnaast was elk probleem op te lossen door een oplossing te bedenken. En problemen waren te reduceren tot feiten. Het geschreeuw eromheen maakte me altijd zenuwachtig en geïrriteerd. Ik kon dan ook niet verklaren waarom sommige mensen sommige dingen zo ongelofelijk ingewikkeld vonden. Feitelijk beschouwd, was er weinig dat uiteindelijk niet aan de hand van concrete feitelijkheden viel uit te leggen. Ach, wat wist ik toen toch nog weinig.
Ik zag een tastbare wereld voor me, waarin waarheid gekoppeld was aan aantoonbare, concrete zaken. Voor mij waren gevoelens lastig en vaak niet te begrijpen. Irrationeel. Tegenstrijdig ook. Want iemand voelde zich bijvoorbeeld verdrietig over een situatie, waar niets aan te doen was. Dan had het ook geen zin je verdrietig te voelen. En als iemand vroeg of je iets leuk vond en je antwoordde van niet, dan was je onbeleefd, want je diende de gevoelens van anderen te respecteren. Dat ging er bij mij niet in. Ik erkende mijn gevoelens dan ook niet, net zomin als die van anderen. Ik leerde wel de onlogica, die voor de buitenwereld volledig logisch leek en speelde me er verder wel doorheen. Maar dat breekt je op een gegeven moment op. Na mijn dertigste ben ik toch maar gaan trachten gevoelens van mijn naasten te respecteren en erkennen. Dat ging met horten en stoten. Ik had echter al zoveel acteerervaring, dat het uiteindelijk wel lukte.
Onlangs nodigde ik mijzelf via de app thuis uit bij een vriend. Deze reageerde niet. Ook niet op de vraag die ingesloten was, of het in orde was. De volgende dag ben ik even fysiek langsgegaan om te checken waarom er nog geen reactie was, omdat ik echt af wilde spreken. Toen na twee keer bellen en op de ruit tikken, de voordeur openging, bemerkte ik dat er iets mis was. Iets dat met gevoel te maken had. Er werd me, voor zover ik dat kon interpreteren te verstaan gegeven, dat ik een inbreuk had gemaakt op de persoonlijke sfeer. Ik had mezelf niet mogen uitnodigen. Ik las, dat het erg dwars zat, maar vroeg niet verder en verontschuldigde me. Dat meende ik ook, want het was niet mijn intentie hem te ontrieven. Toen was het gesprek klaar en keerde ik huiswaarts.
De volgende dag besprak ik het voorval met mevrouw Solo. Zij gaf aan het wel te begrijpen. Je nodigt je nu eenmaal niet jezelf ergens uit. Daarop pareerde ik, dat ik de keuze had gelaten, en dat blijkbaar mijn intentie alleen de reactie had veroorzaakt. Daarop zei ze dat er dan misschien iets anders achter zat. Dat was ook mijn conclusie. Met mijn onbedoelde botheid had ik iemand op de ziel getrapt. Maar ja, wat is de ziel, bestaat die wel.
Of zijn gevoelens toch gewoon raadsels die men zich als een rad voor de ogen draait en aanpraat om tekortkomingen te compenseren? Of dat ze niet meer zijn, dan een manifestatie van intellectuele onmacht op een onbewaakt moment? Ik denk dat ik er vroeger toch niet ver naast zat. Zo voelt dat tegenwoordig tenminste nog steeds.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl