Weer wakker in het Franse en Bretonse land. Het verleden wordt een droom die vandaag in Mont St.Michel werkelijkheid wordt.
Salut, Rik
De Bretonse Droom
De Tumulus verlaten de energie in de gaten na vele trappen in Le Puy-en-Velay duizenden stappen in Menhirland langs de ruige kust van Quiberon de megalithische site van Gavrinis de dolmen van Karnag
de Bretonse droom leidt naar wallen van Port Louis y Hennebont stappen zo gezond nieuw dorp hallo de zending van Concarneau brengt la rêve verder dan de herder
Quimper of Kemper koerst naar de ruime haven van Brest het bos van Sapins brengt bruggen voort in Le Relecq Kerhuon dwars over de zee de huizen van Lannion klimmen hoog zoals de kapel van Mont St.Michel.
De okergele wind wappert gordijnen. De gebakken lever van de buurman ruik ik. Nog net bij bewustzijn pak ik mijn tandenborstel en paspoort in mijn tas. Voort gaat het naar koele bergtoppen met eeuwige sneeuw,
Ik besta uit loszittend loof, de bom zal snoeihard vallen.
Dear Pom
Soms heb je van die ogenblikken dat je je eigen nachtmerries herinnert. Dat is een akelig gevoel, maar desondanks moet je daar toch doorheen. Hier heb ik zo’n gedicht. Het is nieuw, maar gelukkig kan ik zeggen dat het een aantal jaren achter me ligt. Gelukkig kan ik zeggen: weg met al die herrie. Hopelijk vind jij dat ook. Liefs Karin
Loszittend loof
Immuun voor de galm van klokkentorens niet gevoelig meer voor de geuren uit de zee. Olie in mijn veren, plastic in mijn hoofd, een haarbal in mijn hart.
Verward gespeeld, vals gedroomd, zonder geld en in een grote stad, het is nu drie voor twaalf en jij bent bijna bij me weg.
Feestje gehad, maar niet geleefd en dat gelogen ook.
Rook op mijn netvlies, een ernstige vlinder daalt neer op mijn neus en bekijkt me bitter en ik stamel: dit leven is niet langer serieus.
Ik besta uit loszittend loof, de bom zal snoeihard vallen.
laat ik beginnen de dichters te bedanken voor de inzending van de gedichten bij zo een moeilijk thema: een door ACG VIANEN aangereikt woord ‘bedachtzaamheid’ – Cartouche, Erika de Stercke en Rik van Boeckel reiken aan het eremetaal wat betreft dit jurylid – het zo in evenwicht zijnde gedicht van Rik van Boeckel waarin heden en verleden in het zo mooie franse land is gesitueerd omhangen wij van hier met het goud van de zonnekoning. Cartouche schreef al die liefdesregels wat ons betreft in zilver en Erika sloop subtiel naar brons. Van harte, heb een mooie zondag en beste lezers geniet de dichtpracht van deze zondag.
Wakker in het Franse land
Wakker in het Franse land en route schuift het nabije verleden de wereld van herinnering in
de reis passeert bedachtzaam langs golven groen van de Ardèche de Thèze stroomt de toekomst binnen
uit zonnebloemen springt het levenslied de nieuwe dag parkeert in Bretagne voor de minstreel van het heden
het zingend licht is een vergezicht wolken laten klanken gaan toen en nu ze zijn nimmer klaar.
Rik van Boeckel 29 augustus 2021 Carnac. Bretagne
Een echte van Boeckel mogen we hier aanvaarden – maar deze keer volkomen in evenwicht. het heden, het verleden – een rivier die de toekomst instroomt, het licht als vergezicht – en zo dat toen en nu nimmer klaar zijn. mooi beschreven!
Wie ben ik zonder woorden niet meer dan een vat bezonken jonge, klare wijn
zeg jij – liefde behoeft geen krans sonnetten, bedachtzame zinnen of slam, laat staan spoken word
die valt alleen te voelen – moet je weten, lezen als een paar aren, zo onnoemelijk zie ik je liefst
rood – als een vel van het allerfijnste perkament me maanzacht als de nacht branden en merken kan
hoe jouw ogen van een afstand – hand over hand mij de lijnen weten te dichten in mijn gezicht
–> ik zie dit toch als een min of meer pure liefdesverklaring. voor een beschrijving van het youtube filmpie alleen moeten we niet bij Cartouche zijn. deze dichter door emoties overmand gaat zich bij zo een film te buiten in dichterlijke liefdestaal – als je cartouche leest is het filmpie bijna overbodig geworden. tsja dat is cartouche – zijn bedachtzaamheid zit aan de voorkant van het gedicht: met welke woorden kan ik die alles overtreffende emotie in een gedicht neerleggen zonder dat ik zelf r aan onder door ga. wederom gelukt als geen ander. afgepast en afgemeten de woorden – een gedicht dat op ontploffen lijkt te staan. een gedicht met ontploffingsgevaar.
thermometer
moet ik de waarheid uitkotsen om gehoord te worden zij die me willen omzeilen met nieuwe woorden
bedachtzaam kijk ik toe naar grote sier rond lege lijven een handzoen vliegt voorbij hij mist zijn doel
in de keuken voel ik me veilig rol het deeg uit voor een taart appels spreken niet tegen laten het snijden begaan
de radio heel hard ik zing een verzonnen lied het oventje op temperatuur mijn leven bakt langzaam gaar
Erika De Stercke
–> na de eindhoven sessie van vorige week – weet ik – erika de stercke = minimaal 2X lezen. vorige week voltrok zich dat wonder. een eerste keer hoor je het gedicht en je denkt ok een gedicht. de tweede keer leest ze hetzelfde gedicht en je zit op het puntje van je stoel en na de derde lezing lig je gestrekt languit. (krijg je díe zo schone wonderbaarlijke ‘vlaamse’ klanken erbij cadeau. en zo ook gaat het met dit gedicht. ineens vallen wonderbaarlijke regels op na een paar keer lezen: een handzoen die voorbij vliegt, appels die niet tegen spreken en een leven dat langzaam gaar bakt. goeie titel ook.
Yvonne Koenderman: toch zal je er altijd zijn
Frans Terken: hoort de zondagochtendklokken
Erika De Stercke: bedachtzaam kijk ik toe naar grote sier rond lege lijven
Cartouche: Wie ben ik zonder woorden
Vera van der Horst: zelfs dat klinkt aangenaam
Anke Labrie: hier en daar nog wat verschoven
Rik van Boeckel: toen en nu ze zijn nimmer klaar
wie wint de enige echte virtuele – vrij naar ACG VIANEN – de bedachtzaamheid overgelaten aan wat woorden – trofee op pomgedichten punt nl?
de prachtige pentekening van ACG Vianen is deze week de inspiratiebron – hoe bedachtzaam kan een dichter wezen? en hoe brengt de dichter bedachtzaamheid tot uitdrukking in welke woorden. geen makkelijk thema maar poëzie bestaat ook niet voor het gemak. wel voor de bedachtzaamheid. u kent de regels: gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
waar waren we gebleven jij sprak woorden van diepe aard dit wordt typisch weer… zo een gedicht… van jou… waarin…
ik hoorde je denken dit wordt inderdaad een gedicht bevestigde ik bedachtzaam
waarin… de woorden… elkaar net niet raken…
pom wolff
Het was geen gewone ontmoeting tussen liefde en genegenheid we leefden tussen woorden
bij de haren getrokken adjectieven werkwoorden die groeien als onkruid er zijn er die met geweld binnendringen
jij drong in alle rust, langs de buitenkant mijn hart binnen. we vonden elkaar toevallig tussen woorden.
persoonlijke voornaamwoorden zoals IK in liefdesverhalen draait het niet alleen om de liefde Geen ” ik hou van jou ”
toch zal je er altijd zijn
Yvonne Koenderman
–> hele sterke laatste regel. een onontkoombare laatste regel. hele sterke eerste regel ook onontkoombaar – en tussen die gouden regels het gedicht – lekker rauw geschreven – van Yvonne. met adjectieven en persoonlijke voornaamwoorden en meer – en met het hart – een met het hart geschreven gedicht om bij die bijzondere geliefde stil te staan. een ontmoeting waarna de wereld voor altijd anders is. en in welke woorden dan ook – het was een ontmoeting voor altijd – lezen we. dat dringt regel na regel meer bij de lezer door.
Stiltegebied
Je groet de visser met zijn dobber gespannen wacht hij op beweging kijkt je met een schuin oog vuil aan als een reiger die aast op z’n prooi je dempt het ploffen van je schoenzolen
hoort de zondagochtendklokken in torens waar gebeier niet van de lucht is honden op de dijk blaffen er schande van alsof enkel zij en krijsende meeuwen zich tegen de stilte mogen keren
ik vis naar woorden mompelt de visser niet dat je die hier kunt horen ze houden zich koest in het gebied waar klepels de grens overschrijden
hier zit ik in stilte vang woorden die voorbij drijven op zoek naar goed gezelschap wacht tot het fluistert in mn hoofd
–> de dichter die in de laatste strofe bij zich zelf uitkomt – mooie woorden opvangt neem ik aan – ‘die voorbij drijven’. prachtig gezegd – bedachtzaam – in contemplatie – en de locatie goed gekozen: stiltegebied – een zondagochtend, de kerkklokken, de visser, een hond wat meeuwen een reiger. voordat de dichter bij zich zelf uitkomt moet de wereld eerst aan de kant en de druktemakers in het stiltegebied tot stilte gebracht. pas dan is het vissen naar woorden in dichters hoofd mogelijk. apart stukje natuur op een willekeurige zondagochtend. gelukkig dat er dichters zijn.
Als jij zwijgt hoor ik mezelf weer
Op blote voeten loop ik over het parket geruisloos haast en pak het bakje van de kat dat is van metaal en tikt heel zachtjes tegen de gootsteen aan waarin ik het plaats onder de kraan die ik dan opendraai
Ik luister naar alle geluiden die ik maak als ik een glas pak uit de kast en dat op de aanrecht zet waar de melkopschuimer de melk tot een grote witte wolk draait die ik dan rustig glijden laat in het glas
Het koffieapparaat maalt de bonen vast hij maakt daarbij een enorm kabaal zelfs dat klinkt aangenaam waarna de koffie in het schuim druppelend twee bruine gaatjes achterlaat
En tussen deze klanken door neem ik sprakeloos mijn gedachten waar
Vera van der Horst
–> nu de dichtersrommel van vorige week in veraas tuintje is opgeruimd daarachter – in eindhoven – en vera weer een beetje bij zich zelf is uitgekomen – wordt het huis, de huiskamer, het parket, de keuken, het hele halve huis weer eens even goed gecleand. gelukkig is er ook KOFFIE. even een bakkie doen met connie lahnstein wellicht en dan in bedachtzaamheid het leven aanschouwen: eerst nog even zonder conny. als vera in haar huisje alleen aan de koffie is dan weet je er komen mooie regels aan: ‘sprakeloos (neem ik) mijn gedachten waar’ – en die dan opschrijven.
de juryvoorzitter van vorige week peter le nobel zou uitroepen – nieuwe tijden nieuwe normen. neen koffie in een gedicht dat kan echt niet meer – daarmee smokkel je oude plantages met tot slaaf gemaakten een gedicht in – daar komt in dit gedicht nog bij dat de witte melk met de melkopschuimer tot een grote witte wolk wordt opgeklopt – stuitend gewoon – vuig!
taal
behoedzaam neergeschreven ontstonden ze tegen de regels in
tot op de komma hier en daar nog wat verschoven kwamen er nieuwe woorden
eerst nog angstig bij elkaar
binnen de oude woordenschat werd elke wijziging gemeden
–> Anke schrijft heel inclusief – peter le nobel kan tevreden zijn. dichter geeft de voor elke taal algemeen geldige regels – dat uiteindelijk de taal haar eigen zinnen wel zoekt. de dichter als doorgeefluik – bijna zoals kunstenmaker anton heijboer hier aan de komiek van duin illustreert – alleen bij heijboer ontbreekt de in dit gedicht zo mooi neergelegde behoedzaamheid.
Conny ik ben het in deze wel met Ditmar eens, dat je zijn doorwrochte anal’yse gewouweluitdenek noemt is een zwaktebod en ook nog een van weinig allooi. Het kan dat je het niet eens bent met de inhoud of met zijn woordkeus, maar zeg dat dan. Het motief dat je de dichters toedicht dat ze eens lekker weer iemand te grazen willen nemen, klinkt in mijn oren meer als gewauwel, evenals het dichtsel van Inge B. dat doet.
Als een achtjarige dit geschreven had, zou ik zeggen: knap gedaan! Maar een achtjarige, zou nooit geschreven hebben: ons land is zo vrijzinnig. Dit is een zeer vreemde regel binnen dit gedicht, die zeker met enige argwaan bekeken kan worden. Een kind zou dit gedicht schrijven uit de overweging: toch zielig, mensen kunnen trouwen met elkaar en hondjes niet. Wat zegt dit zinnetje nu eigenlijk, of wat bedoelt Inge B. hier nu eigenlijk mee te zeggen? Je zou er uit kunnen lezen: ons land is zo vrijzinnig, iedereen kan maar met elkaar trouwen, niet alleen mannen met vrouwen, maar ook vrouwen met vrouwen en mannen met mannen, het moet niet gekker worden, waarom dan honden niet?
Zelf las ik er in eerste instantie geen homofobie in, maar gezien de aard van Ditmar, is hij hier gevoeliger voor. Net als donkere mensen gevoeliger zijn voor bewust of onbewuste impliciete racistische uitlatingen die ze over zich heen krijgen. Ik ken geen verder werk van Inge B. kan niet inschatten of zij dit bewust of onbewust schrijft, maar uit het naïef aandoende schrijfsel zou je denken onbewust, ook gezien haar totale verbazing: nouja Pom, hij noemt me homofoob, ik homofoob, nouja zeg, zoals ik al veel mensen heb horen uitroepen: ik ben echt geen racist hoor, maar…enz
In goede poëzie wordt elk woord gewogen, elk woord kan een bepaalde lading geven aan een gedicht. Het is goed om over de implicaties daarvan na te denken. Ik ben nu toch nieuwsgierig geworden of dit gedaan is door Inge B. Zo niet, dan zou ik wel eens willen horen van haar, wat dan de clue is van dit gedicht, ik zie hem niet.
Ditmar Bakker – we kennen hem als een vredelievende debater – zeker waar het de poëzie betreft – heeft vandaag lichte kritiek geuit op de werken van ik dacht de Alkmaarse? maar het kan ook zijn de heerhugowaardse? maar het kan ook zijn de onderdijkse? dichteres INGE B. Ditmar heeft op een bijzondere wijze een argumentatie opgezet met welke hij enige zwaktes in de poëzie van dichteres trachtte te duiden. hoe dan ook een bijzondere discussie. en op een gegeven moment was dichteres INGE B. verdwenen. mogelijk opgepakt. je weet het maar nooit in het noordhollandse battlefield waar niet de poppies bloeien maar de opperdoezer rondes zomaar in het rond vliegen.
Kunstenares en dichteres Conny Lahnstein bemoeide zich met de discussie. die aktie lijkt een minder gelukkige keuze van een gedraging. Ditmar Bakker heeft op zijn eigen vredelievende wijze afstand genomen van Conny:
Ach, als ik dan toch begonnen ben, laat ik Marjan Luif het maar afmaken, die heeft het beter gezegd dan ik: “Uw gezicht, dat spreekt voor mij een táál! De taal van bedorven vlees, zure melk, rinzige appelstroop, doorgekookte spruitjes, melk met vellen, beschimmeld brood, rotte eieren… Een prettig weekend en nog smakelijk eten!” (Luif, M. (1994): ‘Vuilniszak’, in: De Groentevrouw, p.98).
Zoals een bevriend neerlandicus die even grasduinde door de gedichten van mw. Boulonois opmerkte: “uitgekristalliseerde kleinburgerlijke onderbuikwrok, zo leest het meeste.” Zo is het exact. Het is echter niet beneden mijn stand dit rijmsel basaal te deconstrueren–zoals gangbaar is in poëtische interpretatie–om u het Bewijs te leveren. Docent Nederlands zijnde, meen ik ook de vaardig- en geloofwaardigheid te bezitten om dit te kunnen doen—dit terzijde. Zet u schrap.
Ten eerste de ‘impliciete homofobie’, een term die “tussen aanhalingstekens” op Google® meer dan 1800 hits oplevert. Een querulant op Facebook® gaf aan deze niet te begrijpen, dus dien ik hem vooraleerst uit te leggen als was u een kind van zes. Van Dale geeft als betekenis van het bijvoeglijk naamwoord ‘impliciet’: (stilzwijgend) eronder begrepen. Het woord homofobie is ontstaan als samenstelling van fobie (Grieks voor ‘angst’) en de afkorting van ‘homoseksueel’ of, zo u waarschijnlijk liever hebt, ‘homofiel’. De laatste is, tussen haakjes, uit psychiatrische handboeken alsook het wetboek van strafrecht gehaald en wordt door welingelichte c.q. verdraagzame mensen meest vermeden dan wel afgekeurd als pejoratief. De hedendaagse betekenis is niet zozeer ‘angst voor homoseksuelen’ als wel een afkeer van homoseksuelen–wellicht uit Vrees voor het Onbekende, waar meer discriminatoir gedrag vanaf stamt. Maar ik dwaal af.
“Impliciete homofobie”, die niet in Boulonois’ rijmsel zweemt maar er weinig subtiel vanaf straalt, betekent dus, wanneer een tekst ervan beticht wordt, dat uit de tekst voor de doorsnee lezer een duidelijke afkeer van homoseksualiteit spreekt, hoewel deze onuitgesproken blijft. Dat lijkt tegenstrijdig, maar is het niet. Ik zal de werking van homofobie eerst illustreren met enkele (expliciet homofobe) raadsels, waar ik bij voorbaat mijn excuses voor aanbied, maar om een omelet te bakken dienen de eieren nu eenmaal gebroken. Mea culpa, maar ik moet mij verlagen tot het niveau van de penvoerster van bovenstaand gedrocht.
Homofobe raadsels: “Wat is de overeenkomst tussen een homo en een vogel? Zaad in z’n bek en poep op z’n stokkie. Wat is het verschil tussen een Duitse koe en een homo? De koe poept in het Ruhrgebied en een homo roert in het poepgebied. Hoe krijg je vier homo’s op een barkruk? De kruk omdraaien. Hoe noem je thee die speciaal voor homo’s is? Piklikthee. Hoe noem je vijf homo’s op elkaar? Een boortoren. En vijf homo’s achter elkaar? Een pijpleiding.” De voorbeelden zijn legio en babyboomers bescheuren zich er nog immer over achter klaverjastafel en kegelbaan tussen de verhalen over nieuwe trekhaken, blakende kleinkinderen en dat men echt niets tegen buitenlanders heeft, maar…, door.
Met excuses voor de smakeloosheden in de vorige alinea, die echter noodzakelijk zijn om aan te tonen dat humor, gericht op homo’s, steeds eenzelfde leitmotiv kent: de homoseksueel is alleen gericht op (deviante) seks. Als u raadsels of moppen over homo’s kent die niet gekenmerkt worden door anale fixatie of een obsessie met lichamelijke seksualiteit (die, ironisch genoeg, dus eerder bij de verteller van de witz gezocht moet worden dan het object van ridiculisering), hoor ik zulker graag, want mij zijn ze niet bekend.
Dergelijke vertelsels vermaken de homosuele mens tot een flat character, een stereotype, zo u wilt, dat de idee bestendigt dat de homosuele mens, en vooral de homoman, volkomen en alleen gericht is op lichamelijk (seksueel) genot dat bovendien bereikt wordt op een onnatuurlijke manier: meer dan gesodemieter is er niet. Overigens lijkt het hier wel alsof ik vrouwen c.q. lesbiënnes volledig negeer, maar in het kader van inclusiviteit wil ik vermelden dat ook zij vaak genoeg onderwerp zijn van de injurieuze scherts, en zij daarin meestal slachtoffer zijn van reïficatie (verdinglijking), of (net als de homoman) beticht worden van fixatie op of hyperseksualiteit, ofwel gelinkt worden aan een woord waar het scheldwoord of de geuzennaam, afhankelijk van wie je het vraagt, voor homovrouwen in voorkomt (weer een vorm van verdinglijking, overigens).
Daarmee hebben we de expliciete homofobie behandeld, en komen we godlof aan bij de navrante inhoud van Boulonois’ pennevrucht, die ik beticht van impliciete homofobie.
Zoals gezegd dient zich hiertoe bij de ‘doorsnee’ lezer (laten we die ons voor het gemak maar even voorstellen als cisgender, overtuigd heteroseksueel en wit als saus, aangezien die drie kenmerken in onze van heteronormativiteit doordrenkte maatschappij het meest prevalent zijn en dus de ‘dominante groep’ vormen) van de tekst het begrip te vormen, dat er (hier: middels spot) een afkeer van homoseksualiteit wordt verwoord, zonder dit expliciet te maken. Om dit laatste te bereiken, hanteert Boulonois in haar zesregelig wanproduct de volgende kunstgrepen.
De titel is ‘Pleidooi’, wat zoveel betekent als een ‘rede ter verdediging’, volgens Van Dale. Wát wordt er verdedigd? De flauwe clou in regel zes geeft aan dat dit het in het huwelijk treden door honden betreft. De notie dat Boulonois hierin serieus zou zijn, is ridicuul—haar werk is uitgesproken antropocentristisch; behandelt het geen mensen, dan wel sprekende of anderszins antropomorfe beesten. Haar aftreksels van Stips Trijntje Fops zijn exemplarisch. De paratekst (zoals de chaufferende hond met bijrijder) laat ik voor het gemak verder buiten beschouwing, al verstevigt die voorgaande stelling.
Honden kúnnen niet in het huwelijk treden, bij mijn weten nergens ter wereld, en in elk geval niet vandaag de dag. Zelfs dierenwelzijnsnota’s van de Partij van de Dieren gaan niet zo ver. Hoewel onze maatschappij gaandeweg de scherpe kantjes van haar antropocentrisme verliest (getuige toenemende aantallen flexitariërs, zo ook het voortschrijdend ledenaantal van voorgenoemde partij), waag ik te stellen dat Het Recht dit nooit toe zal laten, zomin als men kan trouwen met een schommel of een wolkenkrabber (glad ijs, besef ik, maar er bestaan mensen die dolzinnig verliefd worden op objecten). Een huwelijk is immers primair een financieel contract (hierbij laat ik Gods Verbond even achterwege, maxima culpa) dat, vergeleken met de doxa van enkele eeuwen terug, vandaag de dag hopeloos geromantiseerd wordt. Een pleidooi voor onzin dus, maar daarin schuilt nog geen grap.
Immers, dan zou een rede ter verdediging van kleurloze groene ideeën die woedend slapen, ook op de lachspieren wekken. Verrassing: dat doet zulks niet.
Regel één, twee en vijf van de slaapverwekkend jambische regels melden eigenlijk exact hetzelfde: een hondenpaar is trouw. De pleonastische ‘oprechte trouw’; ‘loyaal als metgezel’ en de tautologie ‘lief en innig’ dienen overigens geen ander doel dan vulsel omdat de gevatheid zo flinterdun is, maar dat betreft technische onvolkomenheden die we terzijde kunnen laten, vooral omdat de idee achter het vers al zo voos is. Voort met deconstrueren en duiden.
Hoewel flinterdun, kan men het écrit onder de anekdotiek scharen, wat het onderhevig maakt aan het instrumentarium der narratologie, of, specifieker, Bals ‘focalisatie’: heel simpel gezegd het ‘perspectief’ oftewel ‘wie er kijkt’ in een verhaal. Hier wordt vanuit ‘ons’ en ‘wij’ gesproken, die kunnen trouwen. Er lijkt geen vuiltje aan de lucht, maar dan wordt deze (on)mogelijkheid te trouwen in regel vier geschakeld aan de ‘vrijzinnigheid’ van ‘ons’ land, dat getuige de taal waarin geschreven werd, hoogstwaarschijnlijk het Koninkrijk der Nederlanden zal zijn.
Opnieuw citeren wij Van Dale die voor ‘vrijzinnig’ twee betekenissen geeft: 1. (Nederland) niet-dogmatisch in geloofszaken: het vrijzinnig protestantisme 2. (politiek) progressief-liberaal
Nu is het niet eens noodzakelijk om te kiezen tussen de betekenissen, aangezien zij beide toepasbaar zijn op het wettelijk-of-goddelijk Verbond tussen echtelieden. Parafraserend: ‘als ons land zo vrijzinnig is, waarom mogen honden dan niet trouwen?’ Echter, en dit is de crux van Boulonois’ nefarieus geschrift: mensen van verschillend geslacht kunnen al sinds heugenis trouwen: daar is *niets* vrijzinnigs aan.
Op deze manier wordt de mogelijkheid tussen een hondenhuwelijk in juxtapositie (tegenstelling) gezet ten opzichte van een ‘qua geloofszaken niet-dogmatisch of/en progressief-liberaal’ huwelijk. Prestó: er bestaat geen andere variant van Het Huwelijk, dan het huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht, dat voldoet aan de definities van ‘vrijzinnigheid’ zoals besproken.
Hierdoor bewerkstelligt Boulonois, zonder dit expliciet te zeggen, in elk geval twee zaken: ten eerste ridiculiseert zij (en toont hiermee haar ware bigotte zelf) de bevochten mogelijkheid die homoseksuelen van om het even welk gender hebben om te kunnen trouwen door die gelijk te stellen aan een huwelijk tussen dieren. Ten tweede, dit idee doortrekkend, vergelijkt zij de homosuele mensen (m/v/…) met honden, hierdoor subtiel op ze scheldend, alsmede hun gevoelswereld te bagatelliseren en te ridiculiseren: homo’s zijn dingen die enkel met seks bezig zijn, net als dieren (hoe schattig ze ook zijn mogen, en lief en innig en loyaal als honden).
Wat wordt voorgeschoteld als een schattig, onschuldig en technisch haperend versje, blijkt bij nadere lezing dus doorspekt met, ik zei het al eerder, impliciete homofobie. Heteronormativiteit is niet iets om trots op te zijn, medemenselijkheid is dat veelaleer, en dit spreekt niet uit een vergelijking tussen homosuelen en honden—hoe lief Boulonois haar Shih Tzu ook vinden mag als zij die pindakaas voert.
Begrepen, querulanten? Beter opletten bij maatschappijleer voortaan. Dixi. ***[D.B.]