Toen ik jong was vertelde mijn moeder me over de oorlog. Dat mensen een ruimte in gedreven werden. Een gaskamer. Dat ze verteld werd, dat het een douche was. En dat dan van buiten de deuren dicht werden gedaan door soldaten. En als iedereen binnen was, dan werd de gaskraan opengezet. Ik vroeg haar wat er daarna gebeurde. Ze vertelde me, dat er geen water maar gas uit de douchekop kwam en dat de mensen dan gingen slapen en niet meer wakker werden. Ik denk dat ik een jaar of negen was. Het was waarschijnlijk de eerste keer dat ik niet meer durfde te gaan slapen ‘s avonds. Ook douchen was een tijd lang problematisch. Dat deed ik vanaf dat moment altijd enkel nog met de deur open.
Nu zoveel jaar later ben ik nog steeds bang voor gaskamers als manier om aan een einde te komen. Ik ben ook bang dat ik het gasfornuis aan laat staan. Slapen doe ik altijd met de ramen open in verband met koolmonoxide vergiftiging. Op vakantie check ik de aansluitingen van de gasflessen altijd dubbel en draai de fles bij de tent dicht voor het slapen gaan. Het is de angst te gaan slapen en nooit meer wakker te worden. Vermoord te worden door iets, dat geen sympathieke gevoelens kent, maar enkel de absolute wetten van scheikunde, natuurkunde en biologie. Als door een zachte sluipmoordenaar, terwijl verzet zinloos en onmogelijk is.
Door de decennia heen heb ik altijd een fascinatie voor vernietigingskampen gehouden. Sobibor, Treblinka, Chelmno, enzovoorts. Kille moordfabrieken, waar mensen als onfortuinlijke varkens in de bio industrie werden afgemaakt. Altijd weer kwam het terug bij die gaskamers. En als vanzelf ging ik me verdiepen in de zogenoemde Aktion T4. Genoemd naar Tiergartenstrasse 4. Het adres waar keurige juristen en medici in dienst van het nazi regime landelijk beleid maakten dat erop gericht was, op een humane wijze af te komen van ongewenste medelanders. Er werden ook uitvoeringsrichtlijnen ontwikkeld. Alles werd eerst uitgeprobeerd op de groep die het minst gemist zou worden, de geestelijk gehandicapten. Vervolgens zouden de rest van de ‘ongewensten’ aan de beurt komen, met als summum de Joden.
Het landelijk beleid werd opgelegd aan artsen en verplegend personeel door den lande. Dit zorgde ervoor dat de ‘meest kansloze gevallen’ en later de ‘weinig kansrijke gevallen’ naar centra werden gedeporteerd voor een bijzondere behandeling. Natuurlijk had men geen idee wat er aan de hand was, omdat dingen nooit zó erg kunnen zijn. Toch werd Aktion T4 in 1941, nadat al zeventigduizend mensen waren afgemaakt, tijdelijk stilgelegd. Het volk moest van de gedachte afgeholpen worden dat zich hier iets gruwelijks afspeelde, voordat het programma onder een andere naam hervat kon worden. En hervat werd het.
Ik kan hier nog heel lang over doorgaan, maar het is allemaal in de geschiedenisboeken te vinden. Het heeft er in ieder geval aan bijgedragen dat ik geen vertrouwen heb in een repressieve overheid. Tel daarbij op de twee medische missers, waar ik slachtoffer van heb mogen zijn en waarvan de schuld onder het tapijt gemoffeld werd. Dat heeft niet bijgedragen aan mijn fiducie in hautaine, alwetende medici.
Als ik hoor van een vaccinatieplicht, dan komen de twee weer samen. De juridisch geschraagde macht en de onstuitbare medische Molloch. Net als toen op de Tiergartenstrasse. Beiden kunnen zich na willekeurig welk debâcle kwijten van elke verantwoordelijkheid. Zij vervulden op humane wijze hun taak. En natuurlijk zegt mijn verstand dat de waarschijnlijkheid, dat iets gruwelijks zich op dergelijke schaal ooit weer zal afspelen zeer gering is. En ik weet dat de holocaust en een vaccinatiecampagne absoluut niet vergelijkbaar zijn. Maar de risicomanager in mij vertelt me ook dat de impact echter catastrofaal en letaal zou zijn, als het onmogelijke toch zou gebeuren. Dat is een berekening waar je niet uit komt. Een zwarte zwaan. Op zulke momenten word ik echter onbewust bang. Een stem blijft fluisteren: ‘Niemand had dit kunnen voorzien.’ En hoewel ik weet, dat angst een slecht raadgever is, kan ik dan niet slapen. Zelfs niet meer met het raam open.
Morgen stopt de bus van half zeven en brengt me naar het kerkhof op de Hooghe Berg. Het is nu langer geleden dan ik je kende en komen bomen met je lichaam terug.
De mier draagt sporen van je schedel een mus fladdert met je adem rond de sneeuwklok eet van de bevroren grond je bent als bloem aan mij verschenen.
het door de maan beschenen zilver is al vergeven aan Cartouche – een prachtig gedicht in een heerlijk ritme beschreven. we voelen de fantoom pijnen met de dichter mee. ook Rik van Boeckel heeft zijn eervolle vermelding al binnen. die prachtige wandeling in Twente kan niet beter beschreven worden: “door Twentse bossen wandelden wij liefde”. resteert aan eremetaal goud en brons. de overrompelende eenvoud van het gedicht, van de woorden van Anke Labrie én een gestileerd “In Memoriam” van Ditmar Bakker. ik moet steeds maar denken aan de taak die een dichter in het leven ook heeft. met enige afstand troostrijke woorden schrijven en spreken op het juiste moment maar dan ook precies de juiste woorden – zo precies en zo troostrijk – dat een afscheid in waardigheid kan plaatsvinden, zo dat het rouwproces van de direct betrokkenen en ook van de mensen op enige afstand te dragen is én omgeven is met de warmte die alleen een dichter in de woorden weet te leggen. mooi en heel bijzonder deze Ditmar Bakker: GOUD, en van harte. Persoonlijk betrokken en toch ook troostrijk voor de lezer Anke Labrie: brons, van harte.
zoveel schoonheid in woorden kan een romantisch hart nauwelijks aan in het holst van de nacht waarin de tijd ook nog in een luchtledig lijkt te verdwijnen van overheidswege. en passenger maar zingen. zoveel schoonheid op een rij de inzendingen. dank jullie wel lieve dichters van het grote hart. dank aan BABAK. dank ook aan Ditmar voor dit prachtige sonnet. hoe hij ‘ruisloos uit het leven is gegleden’. de tranen lopen nu al over mijn wangen – hoe moet dat verder in deze nacht. bij ditmar wordt het verdriet bijgezet in een onmetelijke ruimte van stilte waarin niets en de dichter al helemaal niet tot rust kan komen of rust te vinden weet. met stille bezigheden het verdriet verdringen schrijft hier een dichter in een gedicht waar de woorden het uitschreeuwen van ongeloof. de wankele breekbare en toch zo troostrijke woorden in covid gedrenkt in een eenvoudig mooi.
In Memoriam
Dat jou de dood, een klein halfjaar geleden, achter je eigen voordeur heeft bezocht zodat je dertig jaren worden mocht en ruisloos uit het leven bent gegleden,
laat allen stil; een strijd is uitgestreden voor wie haast ongemerkt al jaren vocht: familie heeft jou bij je laatste tocht omkranst met godshuis, bloemen, en gebeden.
Wie toen niet tot de uitvaart toe kon treden maar toch met jou verbonden is geweest, verdringt verdriet in stille bezigheden
opdat de tijd ook deze wond geneest; want liefde die in knop wordt afgesneden laat ongeloof in bloei, ’t geluk bevreesd.
Ditmar Bakker
Ditmar Bakker – zodat je dertig jaren worden mocht en ruisloos uit het leven bent gegleden, …
Frans Terken – de hand waarmee ze afscheid nam blijft hard en koud
Rik van Boeckel – door Twentse bossen wandelden wij liefde
Petra Maria – nog niet vandaag maar ooit
Vera van der Horst – jouw einde alleen voor mij zo voelbaar
Anke Labrie – natuurlijk was het mooi
Jako Fennek – doodgewoon je houdt het niet voor mogelijk
Ien Verrips – gul en innig
Cartouche – Niet meer dan een droom,…
Yvonne Koenderman – buiten schijnt altijd de zon
De regels van dichter Babak Amiri inspireren deze week: “Er zijn mensen die de liefde begrijpen. Ik ben niet verder gekomen dan hoe je naar me keek. Hoe ik jou in mijn ogen ving.” – deze dichter ook dé ervaringsdeskundige op de-vierkante-centimeter- (die alles verscheurende)pijn. de pijn over die ene geliefde van ooit en toen.
wie wint de enige echte virtuele niet meer of nooit nog – zeg maar rustig – de babak amiri trofee op pomgedichten? U kent de regels: de gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
niet meer
het is niet meer het alles verscheurende dat je onlangs nog bij de dichter babak lezen kon die-vierkante-centimeter-pijn die niet op te lossen valt in taal
het is meer het ontwaren van een gestalte de hoop op een ontmoeting – niet eens een ontmoeting de hoop op een voorbijgaan aan wie zo onzichtbaar is geworden
pom wolff
Babak Amiri:
die-vierkante-centimeter- (alles verscheurende)pijn, pom waarvan jij elke millimeter blijkbaar begrijpt heb ik in taal verzacht
in een verhaal over een meisje dat de essentie van het leven begreep
in een verhaal over de scheve gebouwen van mijn geliefde stad in de regen
in alle nuances van de magische woorden: liefde en vriendschap
in een liedje gebaseerd op een gedicht van een vrouw die dood ging voordat ik haar lief kon hebben
in een stellig statement over de stupiditeit van de stellige statements
in de onwerkelijke oneerlijkheid van een onoprechte linzensoep
in heimwee naar de bergen die je pijn uitfaden
in de wijsheid van dronken onzekere nachten vol verwijt, heen en weer
in bewuste keuze voor de mooie woorden wat het ook mag betekenen en nog meer….
want: het op te lossen is een onmogelijke opgave natuurlijk
Babak
Terug in de tijd
Je telt de tijd op je vingers of er een teken van aanwezigheid uren tot weer de nacht valt ze brengen het ontbreken van
nog een schim van wat was de rug om aan te warmen de hand waarmee ze afscheid nam blijft hard en koud
het trekt een scherm op tegen geluid dat eraan kleeft het wegtikken van haar hakken de klok doet er niets aan af
alsof je de tijd terug kunt zetten het uur van naakte waarheid voorbij
de dichter breekt. de dichter breekt de woorden af in eerste strofe. is er dan helemaal niets meer – een schim nog wellicht? maar hoe de tijd ook wordt teruggezet – de woorden hard en koud zij blijven en bepalen de temperatuur van het verlies. voorbij lijkt hier echt voorbij. zoals ook het uur tussen de zomertijd en de wintertijd in voorgoed is verdwenen. terug in de tijd is tegelijkertijd terug in de harde werkelijkheid.
Pom, hier mijn bijdrage aan de enige niet meer nooit nog virtuele. Deze week kwam ik er pijnlijk achter dat een liefde uit het verleden er niet meer is. Groeten Rik
Verdwenen hart
Zo groot de afstand geworden is miljoenen millimeters naar gene zijde zo’n warm hart in de Portugese Quinta een leven van vreugde langs stroompjes
zo dichtbij en veraf in het lang geleden heden tot nieuwjaar in Nefta harten veroverde met slagen op oase drums op kamelen door de Sahara van stilte
door Twentse bossen wandelden wij liefde tussen bladeren groene aderen van door zoenen bevangen lucht ontmoeting door de tijd vastgehouden
het zweet brak ons uit in weelde nu in tranen om gestorven liefde ze heeft ervoor gekozen niet meer te zijn verstrooide herinnering verdwenen hart.
Rik van Boeckel 24 oktober 2020
–> we huilen mee met rik. deze dichter hier in de nacht met de sound of silence op de achtergrond. ‘Hello darkness, my old friend I’ve come to talk with you again…’ zo mooi gezongen ook door deze dezelfde passenger. ‘door Twentse bossen wandelden wij liefde…’ van een mooiere wandeling door Twente las ik in mijn hele leven niet. hoe eenvoudig dichters de aller allermooiste wandeling woord weten te geven – met het enige echte passende woord – liefde! wij wandelden liefde – alleen al door deze gouden passage weten we hoe pijnlijk het verliezen moet zijn beschreven in de laatste regels van het gedicht. sterkte rik.
de kleur van je ogen tart het hemelsblauw ze sluiten zacht
mijn lippen bewegen geluidloos geen dag te lang geen adem tekort
ik vraag het nooit als je vertrekt het antwoord weet ik al
nog niet vandaag maar ooit wij raken kwijt
petra maria
ja ooit – petra maria oefent – voor het geval dat – toekomst. met die ene onomkeerbare uitkomst die ons uiteindelijk allemaal boven het hoofd hangt. hoe de werkelijkheid hier in huis wordt gehaald in woorden van poëzie terwijl zij in wezen nog niet existeert. die vaardigheid bezitten alleen dichters.
Geen woord beschrijft
Het woord krijgt pas betekenis in het verschil met andere dat jouw afwezigheid, mijn afwezigheid verklaart dat taal een betekenisdans is zonder einde, jouw einde alleen voor mij zo voelbaar maakt hier in het spinnenweb, waaruit de spin voorgoed verdwenen is.
(Met dank aan Derrida en Foucault) Vera van der Horst
–> een ingewikkeld spel van woorden rond de afwezigheid en of het einde van een geliefde gevangen in het web waaruit ook al de spin verdwenen is. de filosofie in de eerste regels liggen net meer op filosofisch terrein dan op het terrein van de poëzie. dat heb je bij filosofie wel vaker.
opnieuw
natuurlijk was het mooi de Taj Mahal met jou musea in New York in Kenia die leeuwtjes
maar die zaterdagmiddagen alle boodschappen gedaan samen op de bank
jij de koffie ik de taartjes
onze vaste serie op de Belg een thriller maar toch lief per ongeluk eens ontdekt
hij wordt herhaald zag ik vanmorgen in de gids
ik ga niet kijken
anke labrie
–> alle pijn en alle mooie dingen terug gebracht door anke tot groot gemis van hetgeen zo gewoon, zo klein ook, was. samen naar KLEM kijken zeg maar. zoiets, het maakt niet uit wat – samen even genieten van wat het leven aan twee mensen kan geven – en dat het niet meer kan. in duizend voorbeelden kan het leven samen beschreven. in een keer niet meer kijken het verlies. niet kijken neergelegd hier in een levenslang omzien.
Hoi Pom,
Net even het nieuws van Nederland bekeken. Blij dat ik af en toe een gedicht mag schrijven. Was dinsdag/woensdag in Lyon. Kwam door pech op het spoor in de metro terecht. Als haringen in een ton, akelig hoor! De adem van de mensen achter je, naast je, in je nek te voelen. Al is het door een mondkapje. Nu maar afwachten of alles goed gegaan is. Misschien wel mijn laatste gedicht. Ik wens je een fijne zondag, desondanks. Groet van Jako.
inzicht
hoe ik haar ‘s nachts nog lief heb haar overdag in duister van gedachten laat verdwijnen
hoe alles moeilijk is als naalden die een breipatroon vertalen
hoe jij de vlieg verjaagt die door het venster binnendringt
hoe de tuin door hek en heg omheind de roos beschut
hoe dit alles weer gewoon wordt doodgewoon je houdt het niet voor mogelijk
jako fennek
–> ik hoop ook van harte jako dat lyon niet aan jou het virus heeft gegeven. dat kunnen we niet hebben hoor hier op de pom. met jou keren we vandaag terug naar die ene geliefde – het terugkeren zo ‘doodgewoon’. ja zo beschreven lezen we jako. voor de fijn proever.
kortstondig geniet ik in het voorbijgaan van de liefde die als passant mijn pad soms kruist geen regels voor dit minnespel van hide and seek
hoe innig ook de liefde zij gul zich toont zich zonder voorbehoud ontsluiert en toch als onbekende kwam zij als vreemde ging zij weer
Ien Verrips
–> ‘gul en innig’ DE woorden in dit gedicht die zorgvuldig naar een andere wereld worden geholpen door Ien. hoe alles uiteindelijk over gaat. over hem, over haar.
Een en al
Niet meer dan een droom, een gesneden beeld heb ik voor ogen van jou, mijn zoete Spaanse zwarte furie, niet minder hevig levendiger dan fantoompijn
zoals wij, armen om elkaar – ik kan er niet omheen -die avond bij heldere maan het sprookje zagen komen aangolven in het water, waar onze monden, waarin onze ogen
geen handbreed van elkaar de handen in het haar – nooit nog zo van god verlaten , zo alleen voel ik dit verloren uur tussen een en twee weemoedigheid, niet te verklaren
251020 Cartouche
–> niet meer en nooit nog zo door god verlaten – Cartouche houdt zich letterlijk aan de opgegeven woorden van deze week. ik voel het als een eerbetoon dat aan de webmaster ten deel valt. de titel ook heel precies – een en al – de pijn van het achterlaten hevig als fantoompijn – goed gevonden. door god verlaten alleen stevent Cartouche met dit gedicht af op het reeds door de maan in het water beschenen zilver.
De schommel
Verkruimelende brokstukjes van glimlach altijd aanwezig, zelfs wanneer het regent vullen de trieste blik naar binnen, want buiten schijnt altijd de zon is het altijd feest zelfs als het stormt.
Stormde het maar winderige woei, hoofd schoon. Misschien moet ik toch maar even spelen. Schommelen voor de wind langs mijn oren wapperende haren en de lach die speelse glimlach van dat kind wat even verstopt lijkt.
Yvonne Koenderman
–> ja buiten is het altijd feest – hoe de temperatuur in de binnenwereld en die van de buitenwereld kunnen verschillen. voor wat betreft temperament ligt het mogelijk ietsje anders. en voor dichters weer anders. dichters registreren temperatuursverschillen. daar zijn ze voor in de wieg gelegd. temperatuursschommelingen in temperament beter gezegd. zo schommelen we het leven door.
Als het even tegenzit, is internet heerlijk. Je kunt overal naar toe via google earth, oude herinneringen ophalen, rondneuzen op facebook, wat momenteel met al het gesteggel over corona niet altijd zo’n feest is en bv zoeken naar kankergedichten als de verveling toeslaat. Ongelofelijk hoeveel gedichten er over kanker geschreven zijn. Hier en daar ontdek je een pareltje, maar het meeste is…sorry dat ik het zeg toch een kankergedicht.
Nu is ziekte ook niet het leukste om over te schrijven, laat staan dichten en…als je niet uitkijkt dicht je je dichter naar de dood zoals helaas soms ook blijkt. Er worden in huize Koenderman dus momenteel geen gedichten geschreven, het lijkt wel of die bron net zo droog staat als de speekselklieren van de chemo. Gelukkig is er nog wel genoeg leuks tussendoor, zoals de tv ploeg van tv Rijnmond die de kerkgangers ondervraagt , welke voorbijlopen en hard hun best doen om niet op te vallen. Het konijn van de buren wat weer eens ontsnapt is en met een beetje geluk gezinsuitbreiding heeft, wat nog niemand weet, maar wat ongetwijfeld een onbevlekte ontvangenis gaat worden.
Dat ene bezoekje, wat deed voelen en creëren en alle bloemen die vanuit onverwachte hoeken kwamen. Daarnaast is er altijd de warmte van het thuis, met vooral veel muziek. Ondanks alles is het leven een feest, je moet het nu vieren, dood zijn we lang genoeg.
Rare kwasten fuckende konijnen. KUT weer en toch zon heerlijke geuren uit sudderpotjes.
verveling, klusjes met latex regenjassen en meervoudige snorrende poezen in wambuis op planken
feeksen op bezems, grote stinkzwammen het vliegt allemaal voorbij deze week, om de bladeren in de wind maar niet te noemen.
Het water klettert als regen naar boven valt beneden spettert als kussen op de wangen laat de vijver rimpelen zonder het gebrek van ouderdom
het zicht verbeeldt de zegen geelgroene bladeren kijken toe vanaf licht wiegende takken natuur en aarde wijzen de stam op voorbije tijden in zomer lente en zachte winters.
Sartre, o ja, dat las ik toen ik depressief was, quote: ‘Er is een dubbele zon voor nodig om de bodem van menselijke domheid te verlichten’
Saaie gedichten in quarantainetijd
Alles is al gedaan in huis tijdens de eerste lockdown. Alle plinten eindelijk vastgeplakt, dat irritante zoompje van je gordijn wat los is genaaid of geplakt, het scheefgezakte keukendeurtje weer rechtgezet, u snapt wel wat ik bedoel, alles waar je anders geen oog voor hebt of je tijd niet aan wilt verdoen. Wat nu? De boekenkast eens opruimen. Ooit tijdens het verhuizen van de één naar de andere kamer, alle boeken er weer lukraak in teruggezet. Waarom bewaar je al die boeken eigenlijk, je kijkt er nauwelijks meer naar om, althans ik niet, als ik een boek gelezen heb is het klaar, ik ben geen herlezer – behalve poëzie- , maar vind het hoogstens wel eens leuk wat ruggen te bekijken, Sartre, o ja, dat las ik toen ik depressief was, quote: “ Er is een dubbele zon voor nodig om de bodem van menselijke domheid te verlichten” , daar knapte ik van op! Not. Waarom ga je in hemelsnaam zo’n boek lezen als je het toch al niet meer ziet zitten, bevestiging ? Daar staat de vierde man, Gerard Reve schreef het als boekenweekgeschenk, het werd geweigerd door de commissie kuis en onbevlekt vanwege de controversiële inhoud.
Man wat werd ik opgewonden van dat boek- ik krijg het woord geil altijd moeilijk uit de pen of mond- later is het verfilmd door Paul Verhoeven, maar van Jeroen Krabbé en Renée Soutendijk (jakkes) werd ik niet koud of warm. Daarom kijk ik ook nooit porno, die gasten bevallen me niet en zeggen en doen net die dingen waardoor ik zo snel opdroog als een nylonkous in de wind, één vlaagje, één zucht. Nee, als het dan toch moet, geef mij maar een lekkere tekst, een beeld van Marlon Brando, Alain Delon, Johny Depp, Sean Penn, Prince, of wie heb je tegenwoordig, Ryan Gosling, nah…nee, net niet, of gewoon een herinnering van iemand en mijn ongebreidelde fantasie doet de rest.Wat windt u op, ach, dat gaat mij ook niets aan en ik dwaal af, maar je moet wat in coronatijd.
Ik kwam ook Heleen Hildering, Saaie gedichten voor huisvrouwen , tegen. Kijk, in deze tijd beleef je misschien niet zoveel, de mens verveelt zich, gaat rare dingen roepen zoals: we leven in oorlogstijd, we worden gegijseld en meer van die zieligheid. Kalm mensen, zak lekker onderuit in je luie stoel, neem nog een borrelnootje en probeer poëzie te zien in de dingen om je heen, al is het een afgeknipte teennagel en dan niet van die klaagzangen over Corona, desnoods klaagzangen over in en om je huis. Als Hildering dat kan, kunnen wij dat toch ook?
Kleinheidswaanzin
de bovenkant van een plint
sikkelvormige restanten van nagels
een ooghaar
een vetvlek op een tafelkleed
minuten
polsslagader
een meeëter
vliegenpoep op een ruit
mijn gezicht
mieren
———————‐—-‐-
Man in huis
In het donker valt alles mee zijn taal zoemt aan me voorbij Nooit kan ik hem vertellen dat hij eendimensionaal is en dat ik hem bekijk
Niet zonder moeite vormen zich de woorden in zijn mond. Soms puilen ze uit rollen naar beneden en treffen het tapijt zonder nagalm.
Stille bomkraters laat hij achter en oorlogsverveling
‐———-‐———————— Binnenste buiten
Waarom verspringt het licht en waarom word ik dronken in mijn eentje aan het bureau
waarom verzamelen mijn afgestoten minnaars zich niet om mijn bed waar het toch prettig doodgaan was
ik kijk naar buiten een congruentie van mijn huis een venster met wat glas
waarin ik waarzeggen wil maar dat vergt toch inzicht in wat men werkelijkheid noemt
al jarenlang een droom
die ik wel dromen wil maar die zeker niet verschijnt aan dronken mensen
Hoi Pom, laatst had ik weer een duidelijke droom. Ik schreef de droom uit. In de bijlage. Voor pomgedichten, groet, Merik
Droom 11
Het viel me weer op dat ie zo bekakt praatte, die oudere broer van mijn schoolvriend, die arts. Hij begon aan de studenten waar ik mee samenzat een lang verhaal te vertellen, ik meen over zeilboten handelend. Anders dan ik verwacht had kreeg hij de aandacht. Het mondde uit in een clou waar hij zelf smakelijk om lachte.
Je kan dit wegzetten als iets onbenulligs, maar dit verhaal is voor hem erg belangrijk, wist ik, cruciaal, hij vertelt het steeds weer, een succesnummer.
Hoi Pom, Op mijn manier heb ik stil gestaan bij het fenomeen ‘ vlag ‘ :
Gebonden, gekneveld maar vrij en onomwonden in de wind boven de luwte worstelt en spartelt een vlag boven het leven verheven, feestelijk en fel slaat van zich af slaat om zich heen zo vlug, zo snel nee wat je ziet is nog net niet is al geweest
vriendschap, verwantschap zelfs liefde zijn niet sterker dan dat
Peter Posthumus
Aan een vriend in Brussel
I
Bezette stad Bezette staat Intussen maakt het niet meer uit Alle landen doen maar wat
Kapitaal heeft geen naam meer Macht heeft geen handen En ‘het virus’ is evenwel anoniem De heraut Van het nieuwe gareel
Ik geloof in daden van verzet En in de geest De geest, die fysieke barrières passeert Dat fantoom, zal ik zijn
Ons verstand laat ons zelden in de steek Maar het verstand, van het onverstand, ziet geen verschil Europa is geïnfecteerd Een ziekte kun je niet bevechten Je kunt hopen en wegkruipen
Zo anders dan een oorlog is dat niet Je denkt te vechten (Waarvoor?) Omdat ze het zeggen (Daarom?)
Alles van la Coruña tot Kiruna Is een rode zone Iedereen is ziek of verdacht Veroordeeld of in de beklaagdenbank Op de zwarte lijst
Of in de witte corridoren van de sterfhuizen gepropt Met wetten en verordeningen en consensus, Dat het beest Enkel zal worden overwonnen, middels een onwankelbaar geloof Dit is groter dan jij en ik Groter dan ons allen
II
Als sluipende atheïst Weet ik dat het niet goed is Zoek een onderduikadres Een dubbele wand Een losse vloerplank Reis zonder zender Op valse papieren
Naar ergens anders Waar het niet beter mag zijn Maar wel anders Onderwijl
Het is verzet, zonder opstand Het is verzet, zonder revolutie Verzet, zonder oogmerk Résistance pour la résistance Voor resistentie En immuniteit Voor onschendbaarheid (Als mens) Niet als verdachte Als zieke, als ziekte Als gevolg Van een beeld en een verhaal Met een vleermuis
III
Waar de waarheid is, weet ik niet Discussiëren over cijfers heeft geen zin als je niet kunt rekenen Spreek me geen Chinees, als je weet dat ik het niet versta
Je Kunt je afvragen, wat noodzakelijk is Je Kunt je afvragen, wat oorzakelijk is
Beiden wonen we in een bezette stad De wegen die ons verbinden ne sont pas de chémins de la liberté Wat is dan nog echt Maakt waar Dan nog wat uit
De plaats, is dan gelijk Nergens veiliger Dan waar we toch al zijn Een bezette stad Een bezette staat Een bezeten toestand Een verdeling, door de hand Van een onbekende nieuwe god
IV
Streep het allemaal tegen elkaar weg En houdt een holle passage over Stilte, tussendoor de ruis Ruimte, tussen de schotten Steegje, vergeten Zolders, en onder stof Jaren geleden, en achter luikjes verborgen
Geschuurd en overgeverfd, tot in den treure Kan het niet Verbergen
Voorts in de nacht Wordt het zicht beter Als je voldoende wortelen eet En luistert naar het knagen
Epiloog
Als het zo ver is Kan het mijn hand zijn Die op de deur klopt Het kan evenwel de Gestapo zijn
Dan ben ik er wel, of niet En jij bent er wel, of niet
Maar het is in dezelfde bezette stad Hopelijk in dezelfde bezatte staat
Als een daad Van verzet
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Van de Schoonheid en de Troost, of: een Intertekstueel Vehikel (dat sticht en verpoost).
I. Was will das Dichter?! Parafraseer ik naar memorie (en als anderen de Waarheid logen, zie ik niet in waarom ik zulks níet zou doen), hoewel velen de vraag in zichzelve afdoen als non-valeur; opnieuw parafraserend naar memorie—aanhalend zelfs: ‘poëzie is een kunstvorm die elke politieke, sociale, economische en maatschappelijke relevantie verloren heeft’ [sic]. Ziek als een hond word je ervan, al gebruikte autrice van het vakwerkstuk in een vaktijdschrift over vertalen wellicht wel het juiste hulpwerkwoord in de vervoegde bijzin. Zoek maar—hup! Geen zin in zoek ten faveure van zin in een coherenter stuk? De poëzie raad ik u af—afgezien van het feit dat men in diverse gebieden nog steeds steggelt over haar definiëring—velden zou de socioloog Bourdieu die gebieden noemen voor hen die stemmingmakerij mochten genieten op één der instituten der hogere lering, afgezien daarvan, hoewel definitie zulker simpel is (‘Poëzie is tekst die niet doorloopt tot de kantlijn’, en ik spreek met de drogreden des dichters; die van de autoriteit), hoewel u bij tijd en wijle wellicht wèl zin hebt in zoek naar zingeving, hoop, stichting—enfin, die gebieden waar es is die die, Die Poesei! vanouds mee geassocieerd werd: tegenwoordig is de poëzie, of wat daarvoor doorgaat, incoherenter dan voorgaande zin. En iets over mosterdpotjes (Herzberg), marmietdekseltjes (Buddingh) en negers (Fabias). Komrij had het ooit over een lesbisch collectief waar de laatste in zou passen—wat nou, ik ben hartstikke woke, ik lees tegendraads. Of erotisch—mij een tiet. Ingewijden in de stemmingmakerij vallen haast van hun kruk; in woedende verweesde wokeheid, een schuddebuikend afreageren of gewoon-ordinair dronken als de onbegrepen blondine uit dat sonnet van Erik Coenen: ‘zij stierf in het café, / waar zij alleen bekend stond als dom blondje, / ten onrechte, want uit haar feeënmondje / klonk meer dan eens een vers van Mallarmé.’ Nu doe ik niet aan namedroppingk (die spellingregels heb ik altijd lastig gevonden maar ik ben een Dichter, ziet u, en Dichters mogen alles in hun teksten aangezien u, ja ú, er betekenis in legt sinds—dacht ik—Barthes? Derrida? (Ik wil Derrida zeggen maar voel boze hoogleraren zuchten in mijn nek—laat het Lyotard zijn of Ubbeltje van de Bakker voor mijn part, het komt erop neer dat u iets doet met zo’n tekst waardoor deze resoneert en gaat betekenen. (Ik zeg gewoon Derrida, die is onleesbaarder dan dit stuk en alle tot moderne poëzie gebombardeerde teksten gecombineerd en het klinkt heel wijs langs mijn neus.))) De veda’s van F. Staal houd ik voor mijzelf—u had er toch niets aan gehad zo u mijn werk las. En dat werk is [sic] elke politieke sociale economische en maatschappelijke relevantie toch al verloren, dus waarom persisteer ik in naam van de HEERE?! Van de Schoonheid en de Troost. Alles van waarde is weerloos. Hij was maar een clown of zij was maar een huilend zigeunermeisje dat een clown gezien had (en zo blijft het een eeuwig herscheppen van hetzelfde, niet minder dan de wieg het graf en meer van dergelijke leut). Verdomme, focus! Overnieuw. Ópnieuw. Timmer aan de weg gelijk Jezus aan zijn ruwhouten kruisch. Laat het niet onopgemerkt gebleven. Genoeg bewierookte namen—u hebt een googolplex aan websites en Afke’s tiental aan zoekmachines tot uw beschikking om ze zelf na te vorsen. Iets met intertekstualiteit, bovendien—een eeuwig herscheppen van hetzelfde. De hel die leven heet—nee, ik doe niet dramatisch, Menschen zijn te positivistisch ingesteld. Regenbogen, eenhoorns en gratis stukken worst bij de slager voor Basalt of Annechien—leugens, allemaal leugens. Sterven is de enige onmogelijkheid der existentie. Horden beledigde lezeressen rennen nu aan met replieken vól abortiefjes die ze waarschijnlijk nog genaamd hebben ook omdat ze allemaal zweren bij Nel Min, terwijl de voudouniënne Van Daalen (vroeger noemden we zulker gewoon een heks die kon dansen, wat ze eenmaal proper gehangen ook deden) waarschijnlijk doodsvloeken op haar bidketting uittelt. Suka, nyoka! Informatie is altijd beter dan desinformatie. Zes miljoen, daarom. Ideologieën zijn dood en universaliteit bestaat niet—God, geef me kracht. Alle Menschen ter wereld maken hetzelfde geluid als ze gegeven informatie herhaald willen horen. Wel waar, zoek maar op. Onderzoek! De universaliteit hebben we dan in elk geval weten te revitaliseren en losgemaakt uit de (waarschijnlijk kittens doodknijpende) knuistjes der literatuurwetenschappers. Universaliteit bestaat wèl. In verwarring en onbegrip, wellicht, maar we zullen het moeten doen met goedkope toverij. Vergeef, rechters, dit doornenkluwen.
II. Lucebert was een halve nazi en hele coryfee. Jan Hanlo volkomen pedofiel (oote boe indeed). Radna Fabias won De Grote Poëzieprijs. Al het goede in drieën, wat dubbel geldt voor het nefarieuze. Edoch achterklap is niet duur en roddel spotgoedkoop. U kunt één en ander zelf natrekken zo daar behoefte toe is—ik verkoop geen slangenolie (smeer dat in uw haar), enkel Waarheid die niet meer bestaat sinds God stierf, God Wien Woord slechts resteert als stukvertaald relikwie—Jezus in zijn kribbe werd Iehova in een voederbak. Ik wist pas dat een kribbe een voederbak was toen deze in een nouveau nouveau traduction in het nieuws kwam, moet ik u bekennen. Een kribbe was mij tot die tijd het enig mogelijke tabernakel voor onze verlossing. Die verlossing dient nu gedeeld met connotaties van koe, stikstofuitstoot en woedende boeren in landbouwtuig op het Binnenhof. Jezus weende. Gelijk ik het leven zwaar draag—wij zijn verwant, als alle Menschen—wordt door mijn pedante persoon gewicht toegekend aan het wonder der Schrift. Ik ben een apostel. Een zendeling. Luister naar mijn Woord. Vergeef dit doornenkluwen en ken er de juiste betekenis aan toe; of: lees mijn gedachten en formuleer het antwoord dat ik u al toebedacht had. Wellicht hebt u nooit nagedacht over poëzie en ik, dichter notabene, geef u gelijk. Het hierboven aangehaald adagium van verloren relevantie doet dat ook. Die bewierookte bundel Habitus doet dat ook. Groot is uw eigen gelijk. Lees de koppen op nu.nl, neem het achtuurjournaal tot u, becommentarieer de jurk die de Leontine van de dag omgehangen is en weet na u de zondvloed. U bent niet uw broeders hoeder. Sommige zaken zijn binair, wat dat Licht ook mag doen en ook al is alles natuurkunde. Focus, dichter!
III. Laat me dit—enigerwijs—comprimeren. Je wordt geboren, je wordt groot, en op een dag ga je weer dood. Ik ben geen koe maar voorgaande zin bevat een Waarheid als. Een kind ontspruit uit duister ooit. Dat vreugd en rouw mijn hart nu tooit. Je wordt verpest door pa en moe; kapotgespeeld zoals een pop. Ze geven je hun DNA en voeden je dan ook nog op. Leven en dood zijn binair en toch is sterven een proces—laat het aan begeleiders en Mary Roach-of-Servaes over zaken ingewikkelder te maken dan ze zijn. Als je dood bent kun je niet kegelen. Of klaverjassen. Liefhebben. Ah—de liefde! Hoewel menigeen vriendschap (hiernaar zo een mateloos verlangen) sluit met de dood omdat nooit de liefde is gevonden, nemen we aan dat zij bestaat. Laat de romantici maar soebatten over haar bestaan, pragmatici accepteren en gebruiken het. Helaas zijn de meeste dichters romantici, teksten definitief en de meeste Menschen vóór hun vijftigste idealisten.
IV. Een Mensch doet aannames in het leven. Jazeker, continu. Toen u daarstraks met uw welgevormde (lelijke stroopsmeerder, roepen cohorten dames die weten dat hun eega liegt over hun dikke reet) toges op de zetel neerzeeg, plofte, deze haast stukmaakte, deed u dat zonder eerst met uw hand het zitvlak te testen. Het gelijk van dichters is altijd een vervelend gelijk. Toen u uw kinderen de probate manier duidelijk maakte om bij daartoe ingerichte oversteekgebieden voor voetgangers niet doodgereden te worden, hebt u waarschijnlijk niet aangegeven dat het asfalt voor de stoep altijd even met de tenen aangetikt dient, om een snelle gang ter helle te voorkomen. U nam wellicht zelfs vóór lezing dezes aan dat ondergetekende als evenwichtig persoon zou overkomen. Zonder aannames raakt u katatoon. Ik ben het zelf éénmaal genoemd door ondergeschikten van een zenuwarts en het is geen prettige staat. Lang leve de aannames!
V. Leven, liefde, rouw. Van de Schoonheid en de Troost—zo u zich daar in schikte, tellen we het composiet-of-spectrum van emoties daar ook maar bij op. Functioneel als pijn—weer zo’n universele, al bestaat er een syndroom waarbij lijder geen pijn lijdt en tevens een klokje nodig heeft om patiënt eraan te herinneren te plassen. Uitzonderingen die de regel bevestigen. Slaap—er bestaat een nog enger syndroom waarbij Menschen de mogelijkheid de remslaap te bereiken, verliezen. Ziekte, honger, dood. Zoeken naar zingeving, deze niet vinden. Je schikken in tevredenheid. Dopaminejacht. Klagen. Sneven. Welke troost? VI. Daar God stierf, en complexe ironie voor Zijn kinderen schiep, zullen we die zelf moeten zoeken. De troost, de complexe ironie ligt er zo dik op dat je er een lepel rechtop in kunt zetten. En níks, ‘u moet niks’: de kattenbak en de afwas moeten gedaan en de kinderen onderwezen, anders gaan er dingen goed Fout. Dat neem ik niet aan, ik heb geprobeerd de afwas niet te doen maar God deed niets met de borden, want dood, en er was niemand om een rouwkaart te sturen. Triest, edoch, de Mensch leeft—dat weten we zeker, en al evenaart natuur de kunst nimmer blijvend (zo zei nooit iemand die de zegen vom Cynismus opgelegd kreeg), de Menschelijke wederkerigheid van de kunst heeft de potentie uit te groeien als een mosterdzaadje en grotere troost te bewerkstelligen dan Gods Natuur ooit zou kunnen. Complexe ironie, weet u nog? Immers: ’t is waar dat wie liefheeft altijd wint aan kracht, daar ’t minnebeeld spiegelt in schoonheid, zodat de ziel van de minnaar verdubbelen kan, wat beproevingen simpel maakt, pijn steeds verzacht. Vergroot vrijershartstocht dermate zijn macht, welk glorie en vreugde en grootsheid dan zat besloten in liefde van ’t Opperste? Had de lijfelijkheid ooit rijker zielheil gebracht? De ziel zou verworden ’n immens constellatie, tot liefde, en weten: tot alles in staat, in God steeds vervuld van verwonderde gratie. Maar wolf alsook schaap blijven wij toch innaat, van klaarheid verstoken, want heus sublimatie tot ’t Opperste, zonder zo’n Liefde, niet gaat. Wat liefde? ’t Is fijner om te rotten in een rustig graf, eerst dán klaar met gebeden, onkruid groeiend (steeds de grond verzurend), diep verstopt door aarde op je botten, en u zult zeggen: “is ‘ie overleden? Ik had wel een boeketje kunnen sturen…” Pardon, dichters zijn een vreselijk volk—u was, neem ik aan, al tot die conclusie gekomen, maar het is nog erger dan u denkt: ze stoten teksten uit als een Tourettepatiënt coprolalie, en menen nog zinvol bezig te zijn ook. Het is een roeping, begrijpt u? Waarschijnlijk niet. Ik ben een zendeling van het Woord, ik kan het niet laten, net zoals ik niet niet in God kan geloven. Nee, geen tikfout. Maar mijn God blijft van mij—ik wil u er niet mee opschepen. Het is Goed zoals het is; de poëzie biedt Schoonheid. En Troost. Vergeef dit doornenkluwen—choqueren is óók een manier tot stichting, en mijn instrumentarium is zowel rijk als pover: de immer gefnuikte taal, en de Nederlandse dan nog bovendien. Ach, Babel. Soms komen er Jehovagetuigen bij mij op bezoek die ik thee en sonnetten van Campanella voer, maar echt begrijpen doen we elkaar—volgens mij, nooit, onze tongenspraak ten spijt.
VII. Een typisch Nederlands spreekwoord is ‘van een drol een gebakje kunnen maken’. De oplettende verstaander weet dat dit enkel lukt met leugens in de taal… of bij blinde, niet-tactiel ingestelde verjaardagsbezoekers (en dan mogen ze de drol niet proeven want anders geloven ze het nog niet). Bewaar mij, u bent ziende blind. Sta mij toe een gedicht, een bekroond gedicht te citeren, u herkent het aan de cursivering die ik aanbrengen zal. Dat doet er niet toe, maar bekroond is het. Zet u schrap:
04:40
er was geen muur de muur die er niet was is niet gevallen de man met de foute snor is geen dictator en dat is geen snor er waren geen explosieven het was geen oorlog er is niets ontploft
Daar was ik weer. Ik weet niet wat het betekent, ik ben u niet. Het is aan u hier Schoonheid in te vinden. Of Troost. Alles van waarde is weerloos, zei een halve nazi eens, maar de bundel waar deze tekst—want dat is zij toch in elk geval, wat nou, universaliteit bestaat niet, neemt u maar aan van wel—onderdeel van uitmaakt, was, ervoeren de literatoren en die hebben ervoor geleerd en u waarschijnlijk niet, daas wezen dat u bent, vijfentwintigduizend euro prijzengeld waard aan stichting, schoonheid en troost. Misschien hebt u de tekst niet goed begrepen, herlees hem maar. Ik zei toch, vijfentwintigduizend euro en Menschen die ervoor geleerd hebben! De laatste keer dat ik een museum bezocht, het Fotomuseum in Den Haag, was daar (voor ondergetekende leek) onbegrijpelijke redenen een installatie ingebracht die bestond uit een uitgebrande (of uitgeteerde, het geheugen is een oude hond heb ik weleens horen zeggen) auto waarin potten verf waren uitgegoten en twintig of veertig of—hoe dan ook kílo’s Wilhelminapepermunt in waren gestort en dat was het. Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren, dacht ik, ziedend. En van de pepermunt moesten we afblijven.
Dit urinoir oogt zéér uniek, daar het -hoewel met zeik besmeurd- nu op zijn kant in kunstrubriek bejubeld wordt. Ons rijk gekleurd geklater dure prullen bouwt: Duchamps formatie? Lullengoud.
Voor wat dat betreft is de grammatica van de 04:40-tekst traditioneler dan die van de lullengoud-tekst, maar dichters mogen alles, weet u nog? Om uw oud woonhuis peppels staan, en al die jazz. We zullen moeten spreken over esthetiek.
IIX. Behalve dat zullen we niet. Ik heb al uitentreuren over Schoonheid dóór geëmmerd -je krijgt er haast diëresen van- en Roos is een roos is een roos is een roos. Natuur zal kunst nooit blijvend evenaren. Welk verhaal vertelt ons de roos? Dat wij eens samen kijken waar dit fnuikt: de honingzoete geur van rode rozen werd -dichtertechnisch- veel te veel gebruikt; doet nu de meest voortvarende nog blozen. Ooit als een bloemrijk rijp embleem gekozen, wordt thans bij haar gebruik—geschuddebuikt: “die bloementaal? Inmiddels uitgeplozen, en wat dan nog als Lente zich ontluikt?” Pardon. Coprolalie. Stront voor mijn vrouw en voor mijn kinderen en eindelijk voor mijzelve stront. Wat uit mijn reet komt is ook puur. Focus, dichter!
IX. Ik ben een Mensch, die aan de einder ziet dat alle schaapjes vrolijk staan te blaten. Waarom opeens dit grenzeloos verdriet? Vergeef mij, God, maar ik begrijp het niet. Zo sprak ik en God sprak tot mij: “er is geen einder en geen overkant.” De Jehovagetuigen moeten me dat nog uitleggen want Schriftvast ben ik niet. Ik weet wat Schoon is: schoon is de dood, de roos, de wassende maan. Welk Mensch vindt Schoonheid in bietrot? Het leven. God, ons Leven! Ons lief leven verwart en doodt ons stervelingen tot wij naar wat anders streven. Onze God heeft al wat wij maar doen allang beschreven. Hij deed dit zelf. Des mensen angstig beven voor dood en liefdeloosheid zet op slot de poort der zaligheid. Ons lichaam rot. Maar daarin zijn wij dan ook zeer bedreven! Ik voel mij één met eenzamen en droeven. Al wil ik graag, of ik ten hemel ga… ’t is immers hemels hier te mogen toeven! Terwijl ik tussen massa’s Menschen sta, kies ik U, Hemelkoning! Wil U proeven! En, lieve god, bestaan, doet u bijna. X. Het is twee voor twaalf, spreekwoordelijk, dan. Neem nog wat gebak. Waarschijnlijk blijft het alles onopgemerkt. God is dood, Reve is dood en de laureatoren van Radna Fabias worden vast honderd en gesubsidiëerd. Door moeten we, door moeten we, in een jachten, in dopaminejacht en sneven, of het nu opgemerkt wordt of is of niet, door de bossen en de duinen en horizontaal en koud als een hartpatiënt op de operatietafel, en ocharmen, jouw armen, mijn Carmen! Mijn geest raakt buiten zinnen van het vocht of de syfilis. Is het onopgemerkt gebleven? Neem het van mij aan zoals u dagelijks aanneemt van nupuntenel en Viola van het achtuurjournaal, het is om de Schoonheid, om de Troost, om de universaliteit en met alle pathos die dees dichter op kan brengen:
De dood is enkel moeten zonder kunnen, en oorlog dient om dieren uit te dunnen, en liefde is een duivels instrument waardoor de Mensch zichzelf een God blijft gunnen.