pom wolff – herfst = wreed schrijven
pom wolff – jij&ik
PETER BERGER en het ik-meisje: Straks, op het feest is het gewoon weer ik met mezelf en m´n eigen…

Het meisje komt zachtjes wiebelend aanhuppelen en ploft luidruchtig naast mij neer. Op zo’n klapstoeltje. In het fietsencompartiment. De trein heeft een minuut of tien vertraging. Via draadloze oortjes aan de wereld verbonden tettert ze onbedaard in het luchtledige. ¨Of ik vanavond lang ga blijven hangt vooral af of ik ergens een leuke boy zie. Het kan zomaar weer mijn avond worden.¨ Dan is het even stil. Even later stuitert de ene na de andere volzin van haar lippen. In een stortvloed aan woorden komt haar hele wereld voorbij. Haar baan, haar baas en die ene collega. De vrijdagmiddagborrel. Goed voor haar exposure.
De trein vertraagt. De woordenbrij blijft onophoudelijk stromen. Ze lijkt erin te verdrinken. Dat meisje. Dat ze straks eerst moet dineren met haar ouders en voor die gelegenheid nog maar even een paar maskertjes opzet. In dat restaurant. Ze hoeven immers niets te weten. Haar ouders. ¨Straks, op het feest is het gewoon weer ik met mezelf en m´n eigen,¨ vervolgt ze, en kijkt geïrriteerd naar een grijzende dame die haar hoofdschuddend gade slaat. ¨Ennuh. Een pilletje gaat er ook wel in.” Voor het eten nog denkt ze, want haar ouders begrijpen er nu eenmaal weinig van. Van het leven. Van die dingen zegt ze en lost daarmee alle levensvragen op.
Zodra de trein tot stilstand is gekomen, staat ze stroperig op om me vervolgens vertwijfeld aan te spreken. ¨Hoezo zijn we in Den Haag? Hoezo? Ik moet naar Amsterdam! M´n ouders. Om zeven uur. Kut. Fuck!¨ Ik leg uit dat ze in Leiden op het verkeerde perron moet zijn beland en een trein in de andere richting had moeten nemen. Het oortje kraakt. Heel even glinsteren haar ogen. Dan, op de lippen een glimlach veinzend, vervolgt ze mekkerend haar weg. Ik hoor haar stem nog sissen in m’n kop. Dat zal nog wel even duren. Eer het stopt.
PETER BERGER
dichter Bob Kalkman overleden – ik ga maar ver als ik verga… – gedicht van de week
ik ga maar ver
als ik verga

Verlossing
Hoe ik
het vuur der aarde in mijn hart ontstak
om een lans te breken
voor ons smelten
alles kon met liefde, zo werd gezegd
toen waren er zeeën te bevaren
wist ik met streling van de tong
jouw zilte huid te koelen
met
het voelen van jouw huiveren
als een gebarende vraag om meer
maar nu de droogte doorgedrongen is
en het zand als droge vlakte
smachtend voor mij ligt
dorst het achterblijvend graan naar regen
terwijl ik dans en smeek
om hier te mogen blijven
alles in mijn lijf spreekt tegen
alles in dit lijf doet zeer
mijn hartstocht ligt op sterven
de aders op mijn hand
voelen als nerven in een herfstblad
waarvan het perkament
slechts onbeschreven
getuigt van te snel geperforeerde tijd
zoals de gaten in mijn weten
het vergeten … zo nabij
alles wordt gedoofd waarin ik heb geloofd
waarvoor ik vocht
wat ik zocht zal niemand weten
het vuur, de vlam
van God het lam
is dit dan wat verlossing is
ik ga maar ver
als ik verga
© B’Kalkman
pom wolff – net als jij – aanvankelijk verboden gedicht op FB

aussi pour elle
het zou een gedicht kunnen zijn
als een warme zomerdag
een leeg terras een berg
midden frankrijk en daar zat jij
deux vins blancs s’il vous plaît
zei ik in mijn beste frans – aussi pour elle
jij deed of het de gewoonste zaak
van de wereld was
het eten een belofte nog
‘net als jij’ was wat je zei
pom wolff
Karlijn groet de vrijdag – over dragen en warme regen huilen
‘totdat ik je naar buiten droeg
een warme regen voor je huilde…’

vergeving
je moet hebben geweten
hoe het zou verder gaan
het rook al jaren naar het afval
dat van goed gescheiden werd
voordat je uit het licht verdween
je leerde in stilte eenzaam zijn
maar wilde graag opnieuw bestaan
dacht dunne huiden om je heen
verzon je een hoofd, een hart
ieder leven komt van leven
maar hier was niks aan vooraf gegaan
totdat ik je naar buiten droeg
een warme regen voor je huilde
die jouw eigen bloedgroep had
in een ritme dat jouw hartslag sloeg
en eenmaal in de wereld terug
je heel dichtbij geboren mocht
KARLIJN GROET
pom wolff – zo moet sterven zijn

foto: Ben Kleyn
perron
zo
dat was het dan
zie het bloedt
je kunt wel een dubbeltje storten
je kunt van alles en nog wat
maar niets helpt
ik weet nog dat ik jou ooit zag staan
in die kiezeltuin van ijzer en beton
je keek graffiti
zo moet eigenlijk sterven zijn
in slow motion ondergaan
om voor altijd op te gaan in jou
pom wolff
VON SOLO in een hommage aan DERREL NIEMEIJER: Hij de bohémien, ik de huisvader. Hij Burroughs, ik Kerouac. Hij gaat dood, ik blijf even.
column d.d. 13 oktober 2016 – VON SOLO I.M. DERREL – VON SOLO schreef mij gisteren “Die gast spookte dit weekend door mn hoofd” – VON SOLO staat met zijn column van toen graag nog even stil bij een legendarisch persoon die ook voor deze site schreef zo af en toe.
– 8 jaar geleden al weer overleed derrel niemeijer in de oktobermaand.
POMgedichten presenteert de donderdag column:
VON SOLO, FEAR AND LOATHING IN POWEZIE LAND!!!
Openhartige openbaringen van de Jeff Koons van de vaderlandse powezie.
Derrel gaat dood. Als er één echt is, dan is hij het wel. Maar het leven houdt niet te veel van echt. Zeker niet van veels te echt. Het leven polijst liever. Heeft liever waarachtigheid. Geletterd gespetter van zoetgevoosde jonge sirenes. Ja, en dan Derrel…godverdomme!!! Ouwe noem ik hem altijd. Hij noemt me broertje. Hij de dichter, ik de sukkelaar. Hij de bohémien, ik de huisvader. Hij Burroughs, ik Kerouac. Hij gaat dood, ik blijf even. Hoe we ’s nachts shoarma aten. Hoe hij zich verstond met mijn kinderen aan de keukentafel. Hoe ik hem klein zag en groot. Champagne op straat in Eindhoven. Altijd echt. Héél echt.
Addendum 42. Ouwe
Juni 2015.
Mijn telefoon ging, en het was Derrel. Waar of ik was. Ik was net mijn tas aan het uitpakken in een hotelkamer aan de Rue Abesses in Parijs. Uit het raam kon ik zien dat Derrel op terras zat bij een café dat we schimpend altijd Le Nazi noemen. Politiek fout. Toepasselijk. Ik spoedde me naar beneden om me te vervoegen op terras. We dronken in de voorjaarszon. Een begin. Later liepen we samen over de Avenue de Saint-Ouen op weg naar het budget hotel waar Derrel ingekwartierd zat. Van de lichtjes langzaam over de schuivende schaal richting banlieu. De middenweg tussen goud en goot. De periferique onderdoor.
Later die middag zaten we met wat mannen op terras. Het gesprek ging over ploeteren in relaties. Twee mannen waren gescheiden. Eén zat in crisis. Verder sudderde het wat. En Derrel natuurlijk. Ik stelde de vraag hoe vaak we nu eigenlijk seks hadden op jaarbasis. Als verkapte graadmeter. Het was van nul tot weinig. Behalve Derrel die naar eigen zeggen een fraaie tweehonderd keer per jaar aantikte. Ontsteltenis alom natuurlijk. Derrel neukte meer op één jaar dan vijf andere volwassen kerels bij elkaar. Op de vraag hoe, was het antwoord dat er op speed een hoop kan. En vrouwen willen een dichter natuurlijk. Er werd snel een nieuw rondje besteld om vijf mannen weer terug naar hun realiteit te drinken. Later in de nacht toen iedereen afgetankt was namen we afscheid. Ieder ging zijns weegs. Derrel liep solitair de donkere Avenue de Clichy op.
De volgende ochtend deed iedereen zijn ding. Tegen vier uur in de middag zaten we weer op terras bij Le Championnet. Niemand had Derrel nog gezien of gehoord. Rond de tweede Ricard kwam hij ineens aangesjokt. Hij zag er triomfantelijk verfomfaaid uit. Een diabolische grijns van oor tot oor. Alsof hij een wilde nacht achter de rug had. We bestelden een ronde demi’s en Derrel begon te vertellen. Hij was door de nacht naar zijn hotel gewandeld. Voor zijn hotel had hij wat middelen gescoord. Daarna was hij aangesproken door een tippelaarster. Ruzie gekregen met haar pooier. Deze had hij vervolgens in elkaar geslagen. ‘Die lul was begonnen, da moe je nie doen met een gast uit Eindhoven. De Gekste!’ De rest van de nacht had hij liggen wippen op zijn hotelkamer met zijn verovering. Gratis. Want zo is het leven van een echte dichter. Uiteraard geloofde niemand in eerste instantie wat er gebeurd was. Eén rondje later geloofden we steeds meer. De nacht kwam vanzelf.
De ochtend ook. Aan de Place de Clichy zat ik met mijn maat ‘De Jood’ wakker te worden bij café Wepler. Want daar zitten we altijd. Daar had ik ooit de geest van Henry Miller gevoeld. Dat wist ik zeker. In het vale zondagochtendlicht schuifelde een parade van onbekenden voorbij. Daartussen herkende ik ineens de hoed, de bril, het pak, de kop, zoals geen ander. Derrel. Ik stond op en trad tussendoor de mist der mensen. We keken elkaar aan en omhelsden elkaar daar. Op die stoep. Dat was echt. Een flits.
Volgend voorjaar zal ik er weer zitten. Hetzelfde terras. Dodenzondag.
Oh good heavens, baby where’s my medicine?
I must have left it outside with my etiquette
The undertaker’s rule of thumb
It’s hard to talk with a novocain tongue
This room smells like hotel illness
The scars I hide are now your business
I can’t seem to make hair nor hide of this
No baby love is not a punishment.
Hypnotize by your rotten behavior
This week’s fashion is last year’s flavor
I got a head full of sermons and a mouth full of spiders
The politics of the world’s greatest liar
So tell me baby is it true all those things that they say about you…
(‘Hotel Illness’, Black Crowes, 1992)
VERA JONGEJAN en het verlies van wie je hebt liefgehad

Inzicht
Als het licht flitst
iemand jankt
jij ondersteboven
roept
om het recht
wacht de tijd niet
slaat de deur dicht.
Inzicht?
Teveel gehoord, gezien
hoe een mens kan worden omgebracht
onthoofd, verbrand, ontploft, verkracht
en het verlies van wie je hebt liefgehad
er zijn geen woorden meer
voor een lijk verstopt
onder een ingestorte stad
intussen zit ik maar in mijn atelier
ik vervolg mijn eigen ingeslagen pad
en adem stiekem door
want kan dat nog wel
mag ik dat?
VERA JONGEJAN