het was een dag als alle andere er lagen dingen op de grond het was warm de deuren open je hoorde stemmen
een poes sloop door de tuin op weg naar wat zich voor zou doen donkere wolken in de verte een hoge vrouwenstem
en gerinkel je zou zeggen het hoort erbij en toch een dag als alle andere was het niet je had een dichter met van die trillende lippen na de laatste regel
Er was vroeger een liedje van Ramses Shaffy en Liesbeth Liszt, waarin gezongen werd, dat er geen mogelijkheid meer was om te vluchten. Je kon nog wel schuilen. Heel dicht bij elkaar. Dat liedje legden mijn ouders uit in de context van de Koude Oorlog. Dat de bom overal kon vallen en dat je dan enkel nog voor wat laatste momenten bij elkaar kon kruipen. Een beetje wat Claudia de Brij ook zong, over als de nazi’s komen en de treinen rijden, mag ik dan bij jou? Het zijn liedjes, die onmiskenbaar geloven in het noodlot. Vandaar dat ze bij een breed publiek geliefd zijn. Ze raken een bepaalde emotionele snaar, die veel mensen schijnbaar hebben. Gelukkig is het ook zo, dat je als zo’n liedje afgelopen is, je weer gewoon door kan met de dagelijkse rattenrace.
Het grappige is echter wel, dat over de dingen, die zorgen dat je niet meer kan vluchten, eigenlijk heel weinige populaire liedjes zijn geschreven. Als je de antisemitische liedjes uit het Duitschland van de jaren dertig dan tenminste niet meetelt. Er zijn heel weinig liedjes die de oorlog in Gaza bijvoorbeeld verheerlijken. Dat geldt in het algemeen voor oorlogen lijkt het. Er zijn ook heel weinig liedjes die armoede voor het klootjesvolk als sociale oplossing propageren. Of popsongs die moslimterrorisme aanprijzen als een gewild consumptieartikel. Of geo-engineering als iets dat je zou moeten willen.
Het lijkt erop, dat sympathie voor slachtoffers het goed doet in de muziek. Maar daar waar het gaat om oorzaken, zwijgt de trom. Het lijkt erop, dat de marketing en communicatie van ellende het erg goed doet, maar dat de oorzaak van ellende nauwelijks verkoopt. Of is het gewoon, dat de veroorzakers van ellende niet zo graag in de schijnwerpers staan in vergelijking met degenen, die eronder lijden. Zou het zo kunnen zijn, dat zij het zijn, die de schijnwerpers bewust op de getroffenen richten om zelf uit het licht te kunnen blijven.
Dat de Duivel het liefst danst in het donker. Op Bruce Springsteen.
VON SOLO DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl
www.pomgedichten.nl heeft het exclusieve recht gekregen om 65 teksten van Miriam Al tweewekelijks op de woensdag te publiceren – dat gaan we doen! de teksten zijn door haar helaas overleden vriend Merik van der Torren nog net voor zijn dood uitgetypt en van een nummer voorzien én in een blauw mapje gedaan. vandaag tekst nummer 19 – dank je wel Merik – dank je wel Mirjam Al.
deze foto is genomen op 18 augustus van dit jaar – Ien vertelde me toen van de terminale boodschap die haar zus van de dokter had gekregen. afgelopen zaterdag is haar zus overleden. wij van hier wensen Ien en de familie veel sterkte. Ien schreef bij haar dinsdaggedicht voor deze site het volgende: ‘Bijgevoegd gedicht schreef ik toen ik hoorde dat mijn zus ziek is. Afgelopen zaterdag is ze overleden. Natuurlijk toch nog onverwacht want zo zitten wij mensen in elkaar. Het tekent deze dagen.’
het is niet dat zo dat ik dit wil zeg je jouw woorden klinken als verraad je moet gaan zeg je het kan niet anders mijn bloed verschaalt mijn hartklop daalt er is geen ontkomen aan dat zeg je ook maar dat je gaat vooral dat dat je gaat
¨Gelooft gij in God of in den duivel?¨ vroeg ze. Completely clueless was ik. Geen idee wat ik met haar woorden moest. Gezongen in perfect Vlaams vroeg ze het. Subiet na de prijsuitreiking. Haar stem ben ik nooit vergeten. De stem van. Ik had de tweede prijs gewonnen. En zij was numero uno. Danswedstrijd. Ergens op de boulevard in Oostende. Het moet begin jaren zeventig geweest zijn. Dat ik daarin verzeild raakte. In die wedstrijd. Ergens op een fokking braderie in België. Een onbezonnen jonge tiener. Warrig verdwaald in het leven.
What a game! Ik verdronk meteen in de eerste tonen. Stierf de marteldood totdat zij mij met haar ogen opving. Ik voelde haar melodie in mijn lijf te keer gaan. Haar ritme schuurde, jankte en jakkerde. Schokkerig als onweer vloog ik over de bühne. Ik stuiterde en beukte als een gekooide tijger. De wereld vergeten. Alleen muziek. En dat meisje. Alles nieuw. Alles top. Zij was top! Als een draak zo sterk, bloedmooi en rond als een meermin. Ik was veertien. Zij zestien? Achttien? Alles nat. Alles plakte. Alles naar de bliksem. Behalve zij en ik. De lach van Uzume danste op haar lippen.
Nadat een krakerige speaker de winnares had gefeliciteerd klonk er voorzichtig gejuich en gejubel. Een of andere bobo hing haar zelfs een plastic prul om de nek. Zo´n onbenullig ding dat kitscherig glimmend verleiding predikt. Ze dropte het kleinood zonder er verder nog woorden aan vuil te maken in de eerste de beste prullenbak. Onderweg naar het strand. Mijn hand zwetend tussen haar vingers. Het zand was er rul en nog warm van zomer. ¨Ik ben trouwens Eva,¨ lachte ze, en vervolgens zong ze het. Die ene zin. In perfect Vlaams. ¨Gelooft gij in God of in den duivel?¨ Nog steeds heb ik geen idee. Betekenis? Niets weet ik. En al helemaal niet als het over liefde gaat.
we zijn hier met iedereen bijeen om van onze vuist een hand en van onze kop een hoofd te maken en wij stellen ons voor als het wondere wezen zoals altijd door ons in onszelf vermoed nemen elkaar bij die onschatbare schouders
slaan onze armen ineen tot een prachtig collectief gebaar en omvatten de warmte in al haar onafwendbare vrede, dit alles doen wij tot aan willekeurig welk einde doen wij tot aan elk willekeurig einde
omdat het allemaal aan tijd te danken was we altijd te weinig te danken hebben gehad en na het overwinnen van de doodsangst en het omhelzen van de dooddrift strelen we elkaars lichaam tot er geen
minder delen zijn en we krimpen uiteen sommigen leggen met het grootste gemak hun hart in elkaars hand, in de volledige overtuiging van wat daarvoor nodig is andere droegen hun hart al van buiten
daar, tussen de flarden van onze tongen zullen we ons het eerste woord herinneren we zullen het als laatste woord beminnen en het geloven als een feit: we weten weer dat we liefde zijn die zichzelf uit ons kleit