
Afgelopen najaar was ik een weekend in Parijs. Dat is een stad, waar ik altijd graag ronddool en mijn gedachten de vrije loop kan laten. De straten zijn eindeloos. Er is altijd genoeg te drinken en de steak frites zijn de beste ter wereld, als je weet waar je moet zijn. Ik had een hotelkamer die op de bovenste verdieping gelegen was van een aangenaam hotel. De kamer had grote ramen en een douche, die met ramen van de slaapkamer was afgeschermd. Daar houd ik van. In Parijs voel ik me als ik alleen ben nooit eenzaam. Toch bekroop me dit jaar een vaag gevoel van ongemak. Aan mijn hotel en de steaks kon het niet liggen.
Na twee nachten Parijs reisde ik door naar Het Zuidwesten van Frankrijk. De treinreis duurde vijfenhalf uur, maar was zeer comfortabel en aangenaam. Het landschap veranderde van vlak land naar heuvels en bergen. De wijn en de broodjes deden me goed. Ter hoogte van Limoges begon het donker te worden. Weer bekroop me een gevoel, dat ik in Parijs ook al gewaar was geworden. Als een schaduw. Op mijn bestemming, station Cahors, werd ik precies op tijd op het perron welkom geheten door mijn oude buurman, die me op kwam halen. We reden al bijpratend over de kronkelende donkere wegen naar hun woning in het achterland. De wegen waren onverlicht en het was veel berg op en af. In een scherpe bocht, dacht ik, dat ik een kruis zag staan, zoals je ook ziet op plaatsen waar mensen verongelukt zijn. Ik probeerde het beeld weg te drukken, maar wist dat dat niet zou lukken.
Die avond dronken mijn oude buurvrouw, buurman en ik en aten veel kaas. Nadat de buurvrouw naar bed gegaan was bestudeerden de mannen op het terras van de gîte nog een tijdje de sterren, tot deze langzaam verdronken. Ik was blij dat de buurman ook in de gîte sliep, maar wist niet exact waarom. De volgende ochtend zag ik in mijn berichtjes, dat het de datum was, dat een goede vriend van me acht jaar eerder overleden was. Ook dit bericht probeerde ik niet te zien. De volgende dagen waren hemels. Alleen de nachten sliep ik liever niet alleen in de gîte. De maan werd steeds voller. In de nacht lachten de vossen. Verder was er geen levende ziel op de heuvel en in de bossen behalve wij drie.
Na vier dagen viel het me zwaar afscheid te nemen van het leven zo ver van alles weg. De bossen, de heuvels, de rivier, mijn favoriete buren, die nog steeds mijn buren waren, de vrijheid, de mooie vrije dagen en de stille nachten. De belofte, dat ik terug zou komen, maakte veel goed. De buurman bracht me in de ochtend weer naar het station in Cahors. Onderweg zag ik dat het kruis, dat ik op de heenweg gezien had een wegwijzer was voor wandelroutes.
Op de terugweg naar Nederland moest ik bij de overstap in Parijs weer denken aan mijn overleden vriend. Het was alweer donker, maar de maan was alweer kleiner. Ik voelde me op mijn gemak, zo onderweg. Ik ben graag onder de mensen. Ook al zijn het een miljoen mensen, die me niet kennen. Het is om die enkele dolende ziel op een dwaalspoor te houden, tussen de ruis van hartslagen en ademhaling. Mezelf onvindbaar te houden.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl

















