www.pomgedichten.nl heeft het exclusieve recht gekregen om 65 teksten van Miriam Al tweewekelijks op de woensdag te publiceren – dat gaan we doen! de teksten zijn door haar helaas overleden vriend Merik van der Torren nog net voor zijn dood uitgetypt en van een nummer voorzien én in een blauw mapje gedaan. vandaag tekst nummer 5 – dank je wel Merik – dank je wel Mirjam Al.
gisterenavond in een vrij rustig amsterdam de kleine komedie bezocht om de wervelstorm Manuel te genieten die hij in elke show al zo een jaartje of 30 het theater in blaast – zeg maar laat woeden – ik kan u melden – het gebouw van de kleine komedie heeft Manuel doorstaan – alles maar dan ook alles en iedereen komt voorbij – wilders, hitler, bernhard, henk kamp, vrienten, amalia, rushdie, zeg maar alles en iedereen tussen diepenheim en amsterdam samenvattend. Manuel stormt en naar zijn eigen zeggen zullen zijn CDs pas gaan lopen als de dokter hem terminaal heeft verklaard – net als zijn collegae ROT en VAN MERWIJK – (hij vergat THé LAU). André manuel kun je niet echt na vertellen dit is een van de 200.000 grapjes die hij aan je voorbij laat gaan. ik kom hier op de pom vandaag maar tot rust met de poëzie van PETER POSTHUMUS – met vandaag bijna een onbedoelde recensie op de geweldige Manuelshow die gisterenavond met niemand en niets ontziende wereldwaarheden 020 in code rood verlichtte.
Hoi Pom,Een tijdje geleden stormde het hier en dat was niet gering:
Struiken, bomen grijpen woest verwilderd om zich heen robuuste dikke stammen knakken als een droge tak en onhanteerbaar zware zeilen komen wapperend voorbij stukken schoorsteen, delen van een dak schieten in het rond of liggen met wat net nog leefde doelloos door elkaar wortels met de kluiten er nog aan wijzen ontredderd naar omhoog chaos, niets dan stukken brokken en ellende dit is, dit was, dit ging voorbij en wordt vergeten
Het was gisteren, in lijn twee, na een feestje dat nooit helemaal tot bloei kwam. Nou lag dat helemaal aan mezelf, dat mijn wereld zich in de knop verschanste, daar op dat feestje, maar daarna, een halte voorbij de tramtunnel, liep ik alsnog Eva tegen het lijf. Midden in de nacht. Of noem het beter tegen het einde van de avond. In ieder geval voor twaalven nog. Brouwersgracht. Daar stapte ze in. Nog geen tien minuten geleden. Gisteren. Vlak voor middernacht.
Eerst dacht ik dat ze een man was, klein en gedrongen als een Mongoolse strijder. Alle kleding leek oorlog te ademen. Van vroeger. Je weet wel. Mocassins. Soort van. Meer schapenleren laarsjes eigenlijk. Elegant en stoer tegelijk tot aan de kuiten. Dan slobkousen. Ongebleekt katoen. Broek. Daarboven nog een nauwe rok. Felgekleurd. En daaroverheen dan nog een hooggesloten grof geweven hesje; en een dik handgebreid wollen vest. Met zigzagmotief. Dat vest. Kleurrijk verdwaald in een urban steppe. Die strijder. Het stralende gelaat platgewalst als pannenkoek. Of moet ik strijdster zeggen?
Ze waggelt broos het voertuig in. Een dunne ebbenhouten stok met kanariegele knop krampachtig in een knokige hand geklemd. Modderig ook. Nagels. De vingers. Alles stram. Ze beweegt als kreupelhout. De schrale stoppelsnor ten spijt, was het haar zangerige stem die haar nog voor de drempel ontmaskerd had. Alt. Uit duizenden. Die stem. Heel zacht. Omgeven door de geur van stopverf, gaat ze gemoedelijk naast me zitten. Zurig als zult en muf als een paardendeken. Kopkaas? Dat vest denk ik. Stopverf? Kruitdamp? Loopgraaf? Kalashnikov verloren. Zoiets. Gekliefde varkenskop! Oud bloed. Alles.
Met een huid bruin als gelooid leer, diepe poten van kraaien en zilveren schilfers rond bijna wimperloze ogen, prevelen haar lippen bezweringen over de dag van morgen. Ik begrijp er geen bal van. Van het gebrabbel; maar het klinkt als een mantra: Eva. Dan een korte pauze. Daarna onverstaanbaar. Dan opnieuw: Eva. Steeds opnieuw. Halte na halte. Eva na Eva. De kromme vingers steeds ratelend van hoofd naar hart. Dakloos? La Tourette? Met haar krachteloze stem zou dat natuurlijk weinig uithalen. Ziekelijk schelden. Qua impact. Hier in de tram. Ze zou kunnen tieren en vloeken wat ze wil maar niemand zou erom malen. Ook al was ze vol bij stem. Wat ze ook zou zeggen. Alles zou zeggen. No one cares. Want iedereen is socially engaged. Aanraakscherm. Oortjes. Devices. Oorlog als clickbait. Liefde? Clickbait! The future is now. It´s a clickbait war. Brainchips. Onze encounter eindigt met een tandeloze lach bij halte Valkenbos. De Mongoolse blijft. Haar hand op het hart.
De geur van stopverf vervliegt in het duister. But Eva is everywhere. Ook bij de buurman. De afgelopen week heb ik mogen genieten van zijn tulpenboom. Beneden in de tuin. Powerhouse. Die boom. Binnen een week. Schoonheid! Eerst steken er een soort kaarsjes uit de knop. Frivool met roze puntje. Dan springen er een heleboel tegelijk open. Fluffy flowers. Die boom? Die bloeit morgen als een bezetene. Op zeker.
prachtige bijdragen deze week in tijden van en voor de doelloos eenzame dolende zonderling die in ons allen huist en vooral in de kunst wordt geëtaleerd. hier op de pom in prachtige gedichten – dank aan de inzenders. de winnaars van harte gefeliciteerd. Cartouche deze week onnavolgbaar, Frans Terken en Anke Labrie troostrijk en Peter Posthumus met de droom als medicijn. dank ook aan Max Lerou met het heerlijke familietafereel om met zachte humor de wereld aan te kunnen op een willekeurige zondagochtend. ik ga kijken of Britt de speculaasjes van holtkamp nu zelf kan pakken en kan verorberen. lees toch ook hieronder asjeblieft nog over de prachtpoëzie van Margreet Schouwenaar haar levenswerk in zekere zin ook eenzaam doelloos dolend door het leven – ijsberend.
Stof te over
alles hemel lichaam taal bonsai wolf en berenklauw het komt het wast en gaat te gronde zelfs steen en kool, de dichter, deze heeft niet de sleutel van het leven
in het wervelen van stof lichtval binnen en windkracht een zie je wat er niet al besloten ligt in lijnen, punten en strepen door de ruimte zweven
dansen tussen horizonten ongehoorde daden en dromen alles is van waarde nul en generlei ijdelheid alleen een woord – van mij en jou voor het verstrijken van de zon
ons ondermaanse lacht erom oog voor het ondergewone dient ons tot troost
09-03-2024 / Cartouche
als in een wervelwind de woorden van de dichter als troost over de lezer geblazen beter gezegd gestormd – een prachtig gedicht – de dichter heeft het antwoord niet – het gedicht wel in al zijn beschreven elementen. de dolende zonderling van de weg geblazen maar in sterrenstof belegd.hier in goud belegd.van harte!
MAX LEROU – vlaggetjesdag
FRANS TERKEN – Laat de dag licht geven
RIK van BOECKEL – zal de tijd troost bieden
PETER POSTHUMUS – wat verzwegen werd
ERIKA de STERCKE – luisteren met grote ogen
CARTOUCHE – alles hemel lichaam taal
ROB MIENTJES – Schilder me blauw En geef me lange benen
ANKE LABRIE – met kleur muziek en taal
wie wint de enige echte virtuele – de dolende tussen zon en maan – trofee op pomgedichten punt nl
deze week in de zondagochtendwedstijd naar aanleiding van mijn culturele uitstapjes donderdag – sven ratzke deed marlene dietrich en de te jong overleden schilder wong deed aan eenzaamheid in het van gogh – troostrijke woorden graag in tijden van nu – u kent de regels:gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 8 uur. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
ach ja in tijden van
vertel me waar de graven zijn zingt ze en wanneer zullen ze het eindelijk begrijpen
en dan hebben we wong nog de eenzame zonderling dolende tussen zon en maan
ach ja in tijden van vertel het ons dichter wat moeten we nog vertel het ons vertroostend
in één woord desnoods
pom wolff
vlaggetjesdag
vandaag is opoe op bezoek dat wordt weer schoffelen in de achtertuin of
lekker met je bek in het natte gras een broodje rosbief eten
maar ze zal me wel weer naar de gamma sturen een fijn momentje voor jezelf
ik hoor het haar zeggen als ik in arren moede dan maar weer de handkar pak
ml
wij vroegen max om een van zijn gedichten bij het uitgeschreven thema – ach ja in tijden van vertel het ons dichter wat moeten we nog vertel het ons vertroostend dat we ook met een lach, met licht gemoed het gevraagde thema te lijf konden gaan hier op de pom. met opoe op bezoek aanvaarden wij hier de troostrijke woorden van de dichter lerou – een klein familietafereel om de wereld weer aan te kunnen. dat het bij de buren mogelijk nog erger is allemaal- dank aan max lerou voor de lichte lach die opoe bij de lezers van zijn poëzie teweeg brengt.
Goedemiddag Pom, Voor de dolende tussen zon en maan, naast de onovertroffen sven ratzke. Elke dag genieten zo! Weekendgroet, Frans
Passie
Laat de dag licht geven tot ver in de avond dat het je meetroont uit huis
altijd een voetstap om te volgen naar wie je dichter brengt bij wat er buiten wacht
een gids geen charlatan die illusie wekt in het donker verborgen maar een ziener die je loodst naar schatten aan pracht en kleur
een stem met pure zang omlijst als in passietijden hoe groter het bereik hoe dieper de troost
Frans biedt woorden van troost aan de eenzame dolende zonderling die zo af en toe ook in ons allen huist. de dichter leidt ons een avond binnen om nooit meer te vergeten – zo mooi. het is alsof we even van de wereld zijn. ik zeg brons.
Troostrijk teken
Nu de zon ondergaat de maan half verschijnt geen schildering verdwijnt zal de tijd troost bieden vanuit een universum vol sterren
elk graf biedt een steen van herinnering de naam verlaat het verleden nooit de vraag wanneer de zon opkomt geeft een troostrijk teken aan een wereld vol torens.
Onverwachts, toevallig en uit het niets is er gepraat over wat verzwegen werd kreeg wat vergeten was betekenis
ontstond een glinstering in een doffe oogopslag kregen matte ogen met daarin die eenzaamheid hun glans weer terug
als in een droom waarin iets echt is met dromen is niet echt iets mis
Peter Posthumus
die prachtige tweede strofe van glinstering in die doffe oogopslag en die glans die in de matte ogen terug keerde – woorden van troost van de dichter voor ons lezers. in die vreselijke tijden van nu – de droom als medicijn. troostrijke woorden voor de eenzame dolende zonderling ook – de droom als uitkomst.ik zeg zilver.
terugweg
hoe we als randfiguren dolen in straten van de doorreisstad bij een heldere maan
omwallingen vertellen gevechtsverhalen ons onbekend, luisteren met grote ogen
de notie morgen verdwijnt, het zeewater hangt in de wind, je haren lijken op wieren
het licht schuift dichterbij en nestelt zich op onze schouders, we merken het niet
de nacht verzilt in een lange terugweg
Erika De Stercke
een abstract gebeuren aan zee – de dolenden aan zee – ik vind het een mooi beschreven geheel maar kan er weinig troost in vinden.
Van Marlène en Vincent blijven we af, potverdikkie, adem ze gewoon in, nee niet uit! Lieve groet, Rob
Onaantastbaar
Tussen zon en maan Ergens in het midden Wil ik niet gevonden worden
Dan ben ik dood Niet langer mezelf Oploskoffie
Drink me puur Zo ook mijn bloed Het is uniek
Schilder me blauw En geef me lange benen Ik pleeg een moord
Voor het unieke Het bijzondere Onaantastbaar
Rob Mientjes
nou m. wong en ratzke mogen wel buurten hoor – prachtig ingehouden performance van sven ratzke – voor de pauze toneel na de pauze optreden met de onvergankelijke songs van dietrich – wong volstrekt eigen eenzaam en zonderling. rob mientjes troost hier zich zelf met een prachtig gedicht. maar de opdracht was troost ons lezers lieve rob.
hij doolt door het leven de route ligt niet vast alsof dat zou kunnen als hij het doel niet weet
dit geeft hem ruimte om te kunnen spelen met kleur muziek en taal de schoonheid op zijn pad
zo heeft hij ontdekt hoe mooi leven ook kan zijn wellicht wel zonder doel of het moet liefde zijn
anke labrie (09-03-2024)
troostrijke woorden voor de kunstenaar in het algemeen lijkt hier de dichter te schrijven – doelloos dolend dolend tussen wat voor de kunstenaar als noodzaak een gegeven is – om het leven en en de wereld aan te kunnen. een universeel gedicht. ik zeg brons.
De nieuwe bundel van Margreet Schouwenaar met de titel DAT IJSBEREN EIEREN ETEN kent 44 gedichten, verdeeld over 6 hoofdstukken en een openingsgedicht “Het land waar”. En weer zo een prachtig verzorgde uitgave van uitgeverij P – Leuven, 2024.
De nieuwe bundel van Margreet Schouwenaar kent als titel: DAT IJSBEREN EIEREN ETEN – deze titel is ook de titel van het derde hoofdstuk van de bundel én is een gedeelte van een zin uit het gedicht ‘De weg naar huis’ – deze titel DAT IJSBEREN EIEREN ETEN dekt de lading van Margreets bundel niet.
Trouwens het gedicht ‘De weg naar huis’ dekt grotendeels de lading van de bundel wél! In dat gedicht is van alles te vinden wat dichteres tot dichteres maakt – en bijna alles van het grote thema dat dichteres voor onze lezersogen ont-leedt in haar nieuwe bundel DAT IJSBEREN EIEREN ETEN – een bundel met veel licht, met veel bomen en met veel vallen.
Dichteres beschrijft in deze bundel een levensweg, een ieder geldende algemene levensweg in fasen én een bijzondere levensweg – voor een niet onbelangrijk deel in de gedichten haar eigen verdichte levensweg met een moeder en een vader, de dochters, de herinneringen, de tijd, de taal, de wereld en de poëzie tot aan de laatste zin in een mensenleven.
En eigenlijk verdient elk van de 6 hoofdstukken – elke afdeling in deze bundel een eigen recensie, vanwege het soortelijk gewicht van de gedichten. Je voelt als het ware steeds weer – in elk hoofdstuk net even anders geschakeerd en in tijd opeenvolgend de lading die dichteres met het leven is aangegaan.
Bij grote dichters – en met Margreet Schouwenaar hebben we er een, ontdek je- lees je- als lezer wat de dichter heeft ont-dekt in en aan het leven, in de voortgang en in het voorbijgaan. En hoe zwaar de lading ook is dichteres biedt troost: “Wie valt landt op groei, mag grond happend het bloeien overdoen.”
Laat ik in deze recensie concreter worden. De gedichten ademen leven, ademen grote poëzie en als u mij kent weet u dat ik dat maar heel zelden in dit soort superlatieven schrijf. Dat die ijsberen eieren eten dat zal best zo zijn, maar dan zijn we al in hoofdstuk drie aangeland. In dat prachtige openingsgedicht van hoofdstuk drie ‘De weg naar huis’ lezen we over de verbazing: “en altijd weer die verbazing dat alles verandert…Er is een lange weg te gaan… – lezen we – Mijn moeder was schoot, werd licht…. en hadden we de liefde niet?”
In de 6 hoofdstukken van deze bundel wordt vaak verwezen naar het openingsgedicht “Het land waar” het gedicht met de appelboom, de vermoorde vleesvarkens, het kind in een kast met het hoofd in de armen – naar het toen en het nu.
Naar het verleden in het heden- is een allesoverheersend gegeven in de bundel: de herinnering aan haar stem – de moeder die ‘vlekkeloos’ in de weg stond van het kind – “Dat is wat de tijd doet.” schrijft de dichter – “blijven in wat voorbij gaat; dat is wat liefde doet, wachten in de aarde onder het kort gehouden gras om dan hevig te bloesemen in wat eerder was.” Het is een bundel gedichten over wat was en blijft, over wat was en toch blijvend is. een adembenemende bundel.
Net als het laatste hoofdstuk van de bundel getiteld IN DIT WOUD VOL PAPIER is het openingsgedicht als disclaimer gegeven: dat de lezer het weet – hier in deze bundel is wel een dichter aan het woord: “Ik ben geen geliefd dichter. Ik draag geen luit in mijn hart, heb niets met het rood van de beuken. Ik zoek de taal van raamkozijnen, van kringen op het tafelblad, winterkou en wonden en daarin zoek ik jou en in jou de uitgestoken hand van het verminkte universum waarin jonge scheuten en het is teveel, (…) . Dus rest mij het verbazen,…”
Een bundel met prachtgedichten tot en met ‘ De laatste zin’ – het slotgedicht van de bundel waarin de dichter uittreedt en filosofeert over de dag waarop de laatste zin in een mensenleven wordt uitgesproken: “eindelijk sta je stil en hoor je, hoor je wat zich tenslotte uitspreekt. Zal iemand rennen om hem te vangen (…)?”
Met Margreet Schouwenaar zijn we als lezer door de bundel een lange weg gegaan – op zoek naar een thuis en horen we in de verte ook nog even Neeltje Maria Min: “Ergens ben ik thuis. Ergens ben ik een naam, zal iemand mij begroeten, mij noemen en ik zal weten dat ik dat ben.”
We zijn een lange lange levensweg gegaan waarin het kind in je sterft en toch ook blijft, wij mensen ontmoeten die ‘de vuilnisbakken van de wereld’ zijn, ‘waar niets samenvalt met het moment omdat het ogenblik te veel verleden draagt’ ‘en wat verging wordt bewaard in namen.’
SONNET 33 Yes, call me by my pet-name! let me hear The name I used to run at, when a child, From innocent play, and leave the cowslips piled, To glance up in some face that proved me dear With the look of its eyes. I miss the clear Fond voices which, being drawn and reconciled Into the music of Heaven’s undefiled, Call me no longer. Silence on the bier, While I call God—call God!—So let thy mouth Be heir to those who are now exanimate. Gather the north flowers to complete the south, And catch the early love up in the late. Yes, call me by that name,—and I, in truth, With the same heart, will answer and not wait. ***[E.B.B.] Elizabeth Barrett Browning SONNET 33 Ja, roep me met mijn koosnaam, want die is ’t wat mij als kind naar huis toe rennen deed, door ’t spel met paardenbloemenpluis bekleed, tot je ’n gezicht zag, dat je dierbaar wist: dat zag je aan de ogen. ‘k Mis beslist ’t warm stemgeluid, dat ik geroepen weet ter Hemelkoor, tot zalig zang gereed, en mij niet roepend meer. Stil blijft de kist terwijl IK God roep…God! Laat jouw mond al beërven van wie niet meer zijn in leven. Versier met edelweiss het barre dal, haal vroeger liefde op die leek te sneven. Ja, roep me met die naam, en heus, ik zal gelijkgestemd direct een antwoord geven. ***[D.B.]
ramen schuilend achter lappen uit hun potten geklommen planten
Momentopname
De tram was nogal vol en toen ik de laatste plaats innam naast jouw afwijzende blik ik je hoorde kuchen- je wilde toch dat ik naar jou keek en ook liever niet- draaide ik mijn aandacht naar het stenen patroon van de huizen waaraan we voorbij reden ramen schuilend achter lappen uit hun potten geklommen planten balkonnetjes met brave rokende mannen en weer overkwam mij die verwondering dat ik er zo van genieten kon meer hoefde niet.
ik vond je in mijn tranen en mijn lachen mijn zeuren en mijn zingen ik vond je lopend, kop in de wind het hoofd moet leeg ik vond je als ik domme dingen kocht niet nodig had of zelfs niet mooi ik vond je solo dansend op de Stones gordijnen dicht volume hoog
bovenal vond ik je in de vreemden die mijn vrienden werden die naar me omzien als in kaarslicht die welluidend naar mij luisteren die mij praten laten mij raden en mij laten