laat ik beginnen de dichters te bedanken voor de inzending van de gedichten bij zo een moeilijk thema: een door ACG VIANEN aangereikt woord ‘bedachtzaamheid’ – Cartouche, Erika de Stercke en Rik van Boeckel reiken aan het eremetaal wat betreft dit jurylid – het zo in evenwicht zijnde gedicht van Rik van Boeckel waarin heden en verleden in het zo mooie franse land is gesitueerd omhangen wij van hier met het goud van de zonnekoning. Cartouche schreef al die liefdesregels wat ons betreft in zilver en Erika sloop subtiel naar brons. Van harte, heb een mooie zondag en beste lezers geniet de dichtpracht van deze zondag.
Yvonne Koenderman: toch zal je er altijd zijn
Frans Terken: hoort de zondagochtendklokken
Erika De Stercke: bedachtzaam kijk ik toe naar grote sier rond lege lijven
Bijlage 1: Boulonois’ paskwil Bijlage 2: Bakkers deconstructie van het hatelijk werk, hieronder.
Zoals een bevriend neerlandicus die even grasduinde door de gedichten van mw. Boulonois opmerkte: “uitgekristalliseerde kleinburgerlijke onderbuikwrok, zo leest het meeste.” Zo is het exact. Het is echter niet beneden mijn stand dit rijmsel basaal te deconstrueren–zoals gangbaar is in poëtische interpretatie–om u het Bewijs te leveren. Docent Nederlands zijnde, meen ik ook de vaardig- en geloofwaardigheid te bezitten om dit te kunnen doen—dit terzijde. Zet u schrap.
Ten eerste de ‘impliciete homofobie’, een term die “tussen aanhalingstekens” op Google® meer dan 1800 hits oplevert. Een querulant op Facebook® gaf aan deze niet te begrijpen, dus dien ik hem vooraleerst uit te leggen als was u een kind van zes. Van Dale geeft als betekenis van het bijvoeglijk naamwoord ‘impliciet’: (stilzwijgend) eronder begrepen. Het woord homofobie is ontstaan als samenstelling van fobie (Grieks voor ‘angst’) en de afkorting van ‘homoseksueel’ of, zo u waarschijnlijk liever hebt, ‘homofiel’. De laatste is, tussen haakjes, uit psychiatrische handboeken alsook het wetboek van strafrecht gehaald en wordt door welingelichte c.q. verdraagzame mensen meest vermeden dan wel afgekeurd als pejoratief. De hedendaagse betekenis is niet zozeer ‘angst voor homoseksuelen’ als wel een afkeer van homoseksuelen–wellicht uit Vrees voor het Onbekende, waar meer discriminatoir gedrag vanaf stamt. Maar ik dwaal af.
“Impliciete homofobie”, die niet in Boulonois’ rijmsel zweemt maar er weinig subtiel vanaf straalt, betekent dus, wanneer een tekst ervan beticht wordt, dat uit de tekst voor de doorsnee lezer een duidelijke afkeer van homoseksualiteit spreekt, hoewel deze onuitgesproken blijft. Dat lijkt tegenstrijdig, maar is het niet. Ik zal de werking van homofobie eerst illustreren met enkele (expliciet homofobe) raadsels, waar ik bij voorbaat mijn excuses voor aanbied, maar om een omelet te bakken dienen de eieren nu eenmaal gebroken. Mea culpa, maar ik moet mij verlagen tot het niveau van de penvoerster van bovenstaand gedrocht.
Homofobe raadsels: “Wat is de overeenkomst tussen een homo en een vogel? Zaad in z’n bek en poep op z’n stokkie. Wat is het verschil tussen een Duitse koe en een homo? De koe poept in het Ruhrgebied en een homo roert in het poepgebied. Hoe krijg je vier homo’s op een barkruk? De kruk omdraaien. Hoe noem je thee die speciaal voor homo’s is? Piklikthee. Hoe noem je vijf homo’s op elkaar? Een boortoren. En vijf homo’s achter elkaar? Een pijpleiding.” De voorbeelden zijn legio en babyboomers bescheuren zich er nog immer over achter klaverjastafel en kegelbaan tussen de verhalen over nieuwe trekhaken, blakende kleinkinderen en dat men echt niets tegen buitenlanders heeft, maar…, door.
Met excuses voor de smakeloosheden in de vorige alinea, die echter noodzakelijk zijn om aan te tonen dat humor, gericht op homo’s, steeds eenzelfde leitmotiv kent: de homoseksueel is alleen gericht op (deviante) seks. Als u raadsels of moppen over homo’s kent die niet gekenmerkt worden door anale fixatie of een obsessie met lichamelijke seksualiteit (die, ironisch genoeg, dus eerder bij de verteller van de witz gezocht moet worden dan het object van ridiculisering), hoor ik zulker graag, want mij zijn ze niet bekend.
Dergelijke vertelsels vermaken de homosuele mens tot een flat character, een stereotype, zo u wilt, dat de idee bestendigt dat de homosuele mens, en vooral de homoman, volkomen en alleen gericht is op lichamelijk (seksueel) genot dat bovendien bereikt wordt op een onnatuurlijke manier: meer dan gesodemieter is er niet. Overigens lijkt het hier wel alsof ik vrouwen c.q. lesbiënnes volledig negeer, maar in het kader van inclusiviteit wil ik vermelden dat ook zij vaak genoeg onderwerp zijn van de injurieuze scherts, en zij daarin meestal slachtoffer zijn van reïficatie (verdinglijking), of (net als de homoman) beticht worden van fixatie op of hyperseksualiteit, ofwel gelinkt worden aan een woord waar het scheldwoord of de geuzennaam, afhankelijk van wie je het vraagt, voor homovrouwen in voorkomt (weer een vorm van verdinglijking, overigens).
Daarmee hebben we de expliciete homofobie behandeld, en komen we godlof aan bij de navrante inhoud van Boulonois’ pennevrucht, die ik beticht van impliciete homofobie.
Zoals gezegd dient zich hiertoe bij de ‘doorsnee’ lezer (laten we die ons voor het gemak maar even voorstellen als cisgender, overtuigd heteroseksueel en wit als saus, aangezien die drie kenmerken in onze van heteronormativiteit doordrenkte maatschappij het meest prevalent zijn en dus de ‘dominante groep’ vormen) van de tekst het begrip te vormen, dat er (hier: middels spot) een afkeer van homoseksualiteit wordt verwoord, zonder dit expliciet te maken. Om dit laatste te bereiken, hanteert Boulonois in haar zesregelig wanproduct de volgende kunstgrepen.
De titel is ‘Pleidooi’, wat zoveel betekent als een ‘rede ter verdediging’, volgens Van Dale. Wát wordt er verdedigd? De flauwe clou in regel zes geeft aan dat dit het in het huwelijk treden door honden betreft. De notie dat Boulonois hierin serieus zou zijn, is ridicuul—haar werk is uitgesproken antropocentristisch; behandelt het geen mensen, dan wel sprekende of anderszins antropomorfe beesten. Haar aftreksels van Stips Trijntje Fops zijn exemplarisch. De paratekst (zoals de chaufferende hond met bijrijder) laat ik voor het gemak verder buiten beschouwing, al verstevigt die voorgaande stelling.
Honden kúnnen niet in het huwelijk treden, bij mijn weten nergens ter wereld, en in elk geval niet vandaag de dag. Zelfs dierenwelzijnsnota’s van de Partij van de Dieren gaan niet zo ver. Hoewel onze maatschappij gaandeweg de scherpe kantjes van haar antropocentrisme verliest (getuige toenemende aantallen flexitariërs, zo ook het voortschrijdend ledenaantal van voorgenoemde partij), waag ik te stellen dat Het Recht dit nooit toe zal laten, zomin als men kan trouwen met een schommel of een wolkenkrabber (glad ijs, besef ik, maar er bestaan mensen die dolzinnig verliefd worden op objecten). Een huwelijk is immers primair een financieel contract (hierbij laat ik Gods Verbond even achterwege, maxima culpa) dat, vergeleken met de doxa van enkele eeuwen terug, vandaag de dag hopeloos geromantiseerd wordt. Een pleidooi voor onzin dus, maar daarin schuilt nog geen grap.
Immers, dan zou een rede ter verdediging van kleurloze groene ideeën die woedend slapen, ook op de lachspieren wekken. Verrassing: dat doet zulks niet.
Regel één, twee en vijf van de slaapverwekkend jambische regels melden eigenlijk exact hetzelfde: een hondenpaar is trouw. De pleonastische ‘oprechte trouw’; ‘loyaal als metgezel’ en de tautologie ‘lief en innig’ dienen overigens geen ander doel dan vulsel omdat de gevatheid zo flinterdun is, maar dat betreft technische onvolkomenheden die we terzijde kunnen laten, vooral omdat de idee achter het vers al zo voos is. Voort met deconstrueren en duiden.
Hoewel flinterdun, kan men het écrit onder de anekdotiek scharen, wat het onderhevig maakt aan het instrumentarium der narratologie, of, specifieker, Bals ‘focalisatie’: heel simpel gezegd het ‘perspectief’ oftewel ‘wie er kijkt’ in een verhaal. Hier wordt vanuit ‘ons’ en ‘wij’ gesproken, die kunnen trouwen. Er lijkt geen vuiltje aan de lucht, maar dan wordt deze (on)mogelijkheid te trouwen in regel vier geschakeld aan de ‘vrijzinnigheid’ van ‘ons’ land, dat getuige de taal waarin geschreven werd, hoogstwaarschijnlijk het Koninkrijk der Nederlanden zal zijn.
Opnieuw citeren wij Van Dale die voor ‘vrijzinnig’ twee betekenissen geeft: 1. (Nederland) niet-dogmatisch in geloofszaken: het vrijzinnig protestantisme 2. (politiek) progressief-liberaal
Nu is het niet eens noodzakelijk om te kiezen tussen de betekenissen, aangezien zij beide toepasbaar zijn op het wettelijk-of-goddelijk Verbond tussen echtelieden. Parafraserend: ‘als ons land zo vrijzinnig is, waarom mogen honden dan niet trouwen?’ Echter, en dit is de crux van Boulonois’ nefarieus geschrift: mensen van verschillend geslacht kunnen al sinds heugenis trouwen: daar is *niets* vrijzinnigs aan.
Op deze manier wordt de mogelijkheid tussen een hondenhuwelijk in juxtapositie (tegenstelling) gezet ten opzichte van een ‘qua geloofszaken niet-dogmatisch of/en progressief-liberaal’ huwelijk. Prestó: er bestaat geen andere variant van Het Huwelijk, dan het huwelijk tussen mensen van gelijk geslacht, dat voldoet aan de definities van ‘vrijzinnigheid’ zoals besproken.
Hierdoor bewerkstelligt Boulonois, zonder dit expliciet te zeggen, in elk geval twee zaken: ten eerste ridiculiseert zij (en toont hiermee haar ware bigotte zelf) de bevochten mogelijkheid die homoseksuelen van om het even welk gender hebben om te kunnen trouwen door die gelijk te stellen aan een huwelijk tussen dieren. Ten tweede, dit idee doortrekkend, vergelijkt zij de homosuele mensen (m/v/…) met honden, hierdoor subtiel op ze scheldend, alsmede hun gevoelswereld te bagatelliseren en te ridiculiseren: homo’s zijn dingen die enkel met seks bezig zijn, net als dieren (hoe schattig ze ook zijn mogen, en lief en innig en loyaal als honden).
Wat wordt voorgeschoteld als een schattig, onschuldig en technisch haperend versje, blijkt bij nadere lezing dus doorspekt met, ik zei het al eerder, impliciete homofobie. Heteronormativiteit is niet iets om trots op te zijn, medemenselijkheid is dat veelaleer, en dit spreekt niet uit een vergelijking tussen homosuelen en honden—hoe lief Boulonois haar Shih Tzu ook vinden mag als zij die pindakaas voert.
Begrepen, querulanten? Beter opletten bij maatschappijleer voortaan. Dixi. ***[D.B.]
(voor de liefhebber: Peter Posthumus houdt een paar weken vakantie)
natuurlijk verliest ze weleens wat – ouder worden komt met gebreken – getuige de mailberichten van haar maatje Merik van der Torren én zoals we allemaal weten wat achter haar bank glijdt, verdwijnt in een zwart gat:
Hoi Pom,
Mirjam denkt dat ze haar wandelstok bij jou achterin de auto heeft laten liggen.
Klopt dat ?
Bedankt voor de quiche overigens. Hij smaakte verrukkelijk.
Hartelijke groet,
Merik
en een paar uur later:
Hoi Pom,
De stok van Mirjam is terecht; achter de bank gegleden.
Ik stuur je meteen de bijdrage voor woensdag,
Groetjes, Merik
gelukkig de stok ist wieder da – er kan weer worden adem gehaald – én de aandacht kan weer worden gericht op de wandkleden die zij heeft gemaakt, nog maakt, nog wil maken. afgelopen zondag haalde ik MIRJAM AL op voor een optreden in Eindhoven. voorafgaande aan de reis toonde ze mij een van haar wandkleden. jij kan meer dan dichten sprak ik uit bewondering.
toch maar even een verslag schrijven van die gedenkwaardige 22ste augustus van het jaar 2021. we vragen de vaste maandagcolumniste van pomgedichten Karin Beumkes om wat geduld – vanmiddag plaatsen wij van hier haar poëtische maandagbijlage. deze maandagochtend geven wij voorrang aan een terugblik op al die memorabele momenten die de zondagochtendwedstrijd op de pom opleverde.
er is bijna geen beginnen aan. laten we beginnen met ANKE LABRIE die de gastvrouw in Eindhoven VERA VAN DER HORST en uw webmaster in de bloemetjes van FLEUROP zette en daar nog een fles wijn aan toevoegde. zij kon helaas het festijn niet bezoeken maar veroverde zonder meer met deze geste een zeer gewaardeerde leerstoel in het door haar zelve benoemd en uitgeroepen GENOOTSCHAP AN DE POM. het genootschap was eenmalig in Eindhoven om de enige echte virtuele – maar voor een keer niet virtuele maar echte pomprijs uit te reiken aan de door juryvoorzitter aangewezen winnaar van de zondagochtendwedstrijd. ingezonden werden meer dan 15 gedichten – de een na de ander mooier dan mooi – een waar poëziefestijn op de zondagochtend. een internationaal poëzie festijn – uit Belgie – Gent was komen overvliegen ERIKA DE STERCKE die met haar performance de verder altijd zo stabiele juryvoorzitter PETER LE NOBEL van zijn stuk wist te krijgen.
PETER de aanvoerder van de site het nationale boekenblog was tot tranen toe bewogen van de bijdragen van ERIKA – die ik ook eerlijk gezegd nog nooit zo indringend mooi zag voordragen. internationaal ook omdat de vormdichter DITMAR BAKKER voor de gelegenheid was komen overvliegen vanuit het bruisende BERLIJN – de MOTZstrasse en andere clubs in VIERTEL Schöneberg waar het zo heerlijk toeven is.
als een jong hoentje te midden van oudere beesten verzorgde dichter Bakker een spetterend optreden – waarin hij ook de werken van de TEXELSE duivelskunstenaar ROOP verwerkte. DITMAR vertolkte de ingezonden bijdrage van ROOP beter dan ROOP ooit zelf zou kunnen bereiken.
juryvoorzitter LE NOBEL verzorgde later op de dag het JURYRAPPORT dat hieronder op de site staat afgedrukt. op zijn zo eigen wijze wist hij wederom alle ingezonden werken van enig commentaar te voorzien maar zo specifiek dat de dichters zelf opkeken van de bijzonderheden die zij in hun werk hadden beschreven. PETER werd bijgestaan door zijn sensetivetytrainster die na het lezen van alle ingezonden werken aan een totale nervous breakdown ten onder was gegaan en in utrecht moest achterblijven. PETER LE NOBEL wist in zijn eentje de show compleet te maken. ook al omdat hij het waagde de inzending van texelse ROOP als ‘culturele toe-eigening’ te waarderen maar dan wel ‘van het vuigste soort’. zo had de sensetivitu-trainster Peter ingefluisterd te zeggen. en hij sprak dan ook deze woorden uit. en passant werd de gastvrouwe in eindhoven niet virtueel uitgeroepen tot winnaar van de zondagochtendwedstrijd – in Peters jury rapport leest u waarom. VERA van der Horst veroverde en niet virtueel popje als prijs – maar ging pardoes boven op popje zitten.
popje kreeg van de naam EVELIENTJE – later bijgesteld tot de naam POMMELIENTJE – nog weer later bijgesteld tot de naam JEANIENTJE. insiders weten waarom.
het begin van de manifestatie werd verzorgd door HANS MARIJNISSEN – een eindhovense corrie-fee en uitgever van gedichtenbundels die met zijn indrukwekkende gedichten – met name opgedragen aan alle kankerpatienten in Nederland – en dat zijn er zo langzamerhand nogal wat – bijeengebracht door Hans in de poëtische figuur EVELIENTJE – alle aanwezigen tot een diepe contemplatieve stilte wist te bewegen.
de amsterdamse dichters MERIK van de TORREN en MIRJAM AL veroverden wel de virtuele prijzen zilver en brons en verzorgden indrukwekkende bijdragen. ook dichteres Jeanine Hoedemakers wist met haar bijdragen het poëtisch nivo van de middag op te krikken –
nu eens zonder de japanse drieregelige gedichten die haar zo eigen zijn. maar met gewone indringende en gelaagde gedichten – al wilde voorzitter Le Nobel niets van enige gelaagdheid weten. al met AL een bijzondere middag. wij danken alle dichters voor het inzenden van de prachtwerken – volgende week weer gewoon – eindigen we met vera’s winnende gedicht hier af te drukken en allen van het pomgenootschap te bedanken voor de feestelijkheid op de zondagmorgen van gisteren. XXX
Er was dat kinderlijke willen: van wel nu en onmiddellijk, en het adolescente begeren: dat als een mol binnensluipt, de uitgang niet vindt en toch al blind, nu ook nog naar adem snakt, hou van me of ik sterf
eenmaal volwassen dan vraagt en smeekt het claimt, eist en mangelt het vordert geluk, maar laat je hunkerend hongeren Je overleeft het , om dan te weten wat je verlangt
Vera van der Horst
PETER: De dichter loopt alle levensfasen van het verlangen langs, van het kinderlijke willen, het adolescente begeren en de chaos van de volwassenheid. De vers: ‘hou van me of ik sterf’ is zonder meer pathetisch en past toch in het puberdeel van het gedicht.
De uitsmijter is fantastisch, een boeddhistischachtige anaforisme:
Je overleeft het , om dan te weten wat je verlangt
Juryrapport door PETER LE NOBEL – Eindhoven 22 augustus 2021
Uiteindelijk gaat het om de inhoud, maar met veel zaken werd rekening gehouden. Allereerst, wie was daadwerkelijk aanwezig in Eindhoven om de prijs persoonlijk uit te kunnen reiken?
Bovendien, nieuwe tijden, nieuwe normen. Tegenwoordig kan men niet voorzichtig genoeg zijn om te voorkomen dat mensen voor het hoofd worden gestoten. Daarom heb ik hulp gekregen van een sensitivity reader, een afro-Surinaamse, hoogsensitieve transgender, genaamd Annelie. Waar nodig heeft zij een woke-alert bij een gedicht geplaatst. Helaas was zij er in Eindhoven zelf niet bij. Zij kampte met een zenuwinzinking.
Los van het feit dat sommige gedichten niet aan een aantekening van Annelie ontkwamen, moet gezegd worden dat de kwaliteit hoog was. Het was moeilijk om te kiezen. En dit is niet gezegd voor de bühne. Als er echt slechte gedichten tussen zaten, dan zou ik de voorgaande opmerking niet hebben gemaakt.
De gedichtenwedstrijd van Pom, voor mij een jaarlijks hoogtepunt als gastjuryvoorzitter. Het was een genot om alle inzendingen te lezen. Veel liefs, Peter.
Mei to – Merik van der Torren
Mei To roept een bijzonder beeld bij mij op: wordt hier gesproken van twee Chinese kameraden die hier het glas heffen? In ieder geval staat elk woord op zijn plaats en gaat de wijn er op het juiste moment in.
Mooi is deze strofe waarin alles door elkaar loopt:
De eerste druppels vielen / en zij schuilden en dronken wijn, / de tekst vergetend, / de karakters vloeiden uit.
Wat betreft de personage: de naam Mei To is vrouwvriendelijk, maar stuitend racistisch. Daarom een woke-alarm.
Spelenderwijs – Mirjam Al
Beschrijvingen kunnen al snel vervelen, maar niet als de juiste intrigerende woorden worden gekozen, zoals ‘korenblauw’ in de strofe:
graanvelden zonder eind, korenblauw, veldbed van stro, kamille en papavers,
‘Lange natte zoenen’ heeft in de context van het gedicht iets plastisch, maar misschien ligt dat aan een onbewuste coronasmetvrees.
Een mooie zin is:
‘rok en rol en blues, o bloes met knopen’
De uitsmijter zou dan niet meer nodig zijn, want wat te doen met ‘speelde je je wijs’?
Is er nog iemand die van mij houden wil – Pom Wolff
Het gedicht doet jurytechnisch niet mee, maar verdient natuurlijk wel bespreking.
Ontroerend is het gebruik van het onderdeel: ‘die kleine gebaren’ en de keuze voor het woord ‘bijzonderder’ waar anderen droogjes zeggen: ‘meer bijzonder’. Pom gaat voor het kleine. De titel is ronduit pathetisch: ‘Is er nog iemand die van mij houden wil’, maar juist door alles in het gedicht klein te houden, ontstaat er een mooi contrast, en zou die titel ook uitgesproken kunnen worden door een kind die in al zijn naïviteit grote woorden gebruikt. Er is ruimte voor verwondering.
Zonder titel – Vera van der Horst
De dichter loopt alle levensfasen van het verlangen langs, van het kinderlijke willen, het adolescente begeren en de chaos van de volwassenheid. De vers: ‘hou van me of ik sterf’ is zonder meer pathetisch en past toch in het puberdeel van het gedicht.
De uitsmijter is fantastisch, een boeddhistischachtige anaforisme:
Je overleeft het , om dan te weten wat je verlangt
Zonder titel – Anke Labrie
Van de intro kan iedereen helemaal zen worden, met de mooie, eenvoudige verzen:
‘Een kelder voor de inmaak, zoete herinneringen achter glas.’
De kracht van het gedicht is dat alle woorden heel eenvoudig zijn, zonder opsmuk. ‘Godendrank’ is de uitzondering. De uitsmijter is perfect op zijn plaats:
‘In elk vertrek voelt zij zich thuis.’
echt waar – Roop
De dichter kiest voor het melig verhaal en ongetwijfeld ben ik op dit woord gekomen door de zeven meelwormen als sateetjes. Meestal komen deze gedichten niet binnen, maar hier zit de absurditeit zo logisch in elkaar dat hier sprake is van een soort limerick, zonder hinderlijke stampritmes en stamprijm. Een gedicht dat een glimlach op de lippen tovert.
Kumbaya mylord kan natuurlijk echt niet meer. Hier is sprake van culturele toe-eigening en wel van het vuigste soort: een liedje van Afrikanen die bij voorbaat nooit meer in opstand komen. Daarom een woke-alarm: stuitend racistisch.
Wie dan – Ingrid E. Noppen
Samensmeltingen van tweelingzielen lopen in de praktijk uit op vechtscheidingen, van de categorie loopgravenoorlog. De eerste strofen zijn zo verheven, dat het bijna te vermoeiend is door perfectie, met ‘een magische bries’, ‘een magnetisch verlangen’.
Na eerste lezing had ik meer passie gewend, en wel het liefst laag bij de gronds, maar na tweede lezing realiseer ik mij dat de uitsmijter heel verrassend is als die persoon bij God niet weet naast wie die lag. De ironische uitsmijter draagt dus het gedicht.
Vaarwater – Frans Terken
De dichter kiest hier voor de beschrijving en weet je daadwerkelijk op het water mee te voeren. De sensatie van het gedicht zit in de beschrijvingen die nu eens poëtisch zijn, dan weer heel prozaïsch. De zon die blinkend weerspiegelt en de magische driehoek, maar ook de vraag waar Esmeralda 1 en 2 is gebleven en de bierbuik waar je drie flessen op kan zetten.
De driehoek was even een doordenker, maar is een belangrijke kracht van het gedicht. Je kijkt nu letterlijk mee door de ogen van de dichter, hij stuurt je blik.
Zilveren avonddans – Rick van Boekel
Het gedicht is een parade van alliteratie met ‘dagelijkse dromen’, ‘dromende bomen’ en ‘onschatbare sprankeling’, en op zich zijn de opgeroepen beelden mooi, maar wat hier gemist wordt is een plot, een ontknoping. Er was een dans en dat was het dan.
Omdat dit gedicht niet verontrust, is het wel helemaal woke.
De omlegging – Hans F. Marijnissen
De omlegging is een van de weinige gedichten waar het vleselijk verlangen aan bod komt. En juist het gebruik van omleidingen roept een sensationele spanning op. Per strofe wordt de verwachting en ontzegging steeds beeldender beschreven, van ‘kuit’ en ‘dij’ naar ‘zwelling’ en ‘plooiing’. Dit is absoluut een geschikte slamgedicht. Hoe wordt het voorgedragen?
Hemelse douchekop – Jeanine Hoedemakers
als mijn Adam onder de douche staat staat hij in muziek dat kan je horen aan de manier waarop het water zich gedraagt
Je zou na eerste lezing zeggen dat het gedicht hiermee af was en er niks meer aan hoeft te worden toegevoegd. Tweede lezing leert echter dat de andere strofen noodzakelijk zijn om te kunnen beschrijven waarom dit een heerlijk ontwaken is voor de partner.
Een gedicht dat zich kennelijk langzaam moet rijpen in het hoofd, waarna de toon lichtvoetig erin galmt.
Sluimerstand – Erika De Stercke
Het gedicht is mij wat te abstract. Alles klopt, alles staat op zijn plaats, maar toch komt-ie net te weinig binnen. Wel intrigerend is de strofe waarin de handen de meereizende tijd kneden. Wellicht dat het onderwerp van de sluimerstand hier het gedicht parten speelt.
Credo – Cartouche
Er is wat twijfel. Voegen buitenlandse woorden als Saudade, Mare nostrum en Vera vida werkelijk wat toe aan het gedicht? Het middendeel meandert wat voort. Echter, twee ijzersterke zinnen, helemaal aan het begin en aan het eind: ‘Jou tegenkomen breekt me’ en ‘zo geloof ik. Liefde voor en tot / in het absurde’.
Verlossing – B’ Kalkman
Het vuur der aarde, een dorstend graan, een zilte huid, een brekende lans, hier is sprake van een bombastisch en bijbels gedicht, waar ook het lam Gods aan komt trippelen. De dichter pakt zo groot mogelijk uit en maakt van het verlangen een Hollywood blockbuster. Bij een voordracht zie ik hem al op de knieën vallen, de armen geheven, zijn oerkreten stotend. Dan is de uitsmijter wat wonderlijk: ik ga maar ver / als ik verga. Deze afgemeten understatement is een mooi contrast met alle voorgaande pathetiek, maar uiteindelijk is de show wel een beetje te veel van het goede.
Zonder titel – Ditmar Bakker
Het woord ‘Malvezij’ heb ik opgezocht. Een oud woord voor wijn. Weer wat geleerd, en dat is meteen het probleem: hier voel ik het verlangen niet stomen, eerder een stil genieten van de dichtkunst, de wijn en het zo mooie oud-Nederlands. Maar hier wil ik het niet bij laten: een vast rijmschema, een vast ritme. Het gedicht vormt een aangename afwisseling tussen de inzendingen. De kelk als middelpunt, waarin het verlangen wordt geblust.
September feeling – Karin Beumkes
En dan toch nog een eenhapscracker gevonden. Deze term is nooit negatief. Taalvondstjes zijn al snel gekunsteld, maar ‘ons, als ons, ons Als, Ons Als’ in combinatie met de opening ‘Ik wil vrijen weet je’ past hier juist prima.