ik vond je in mijn tranen en mijn lachen mijn zeuren en mijn zingen ik vond je lopend, kop in de wind het hoofd moet leeg ik vond je als ik domme dingen kocht niet nodig had of zelfs niet mooi ik vond je solo dansend op de Stones gordijnen dicht volume hoog
bovenal vond ik je in de vreemden die mijn vrienden werden die naar me omzien als in kaarslicht die welluidend naar mij luisteren die mij praten laten mij raden en mij laten
vorige week zondag bezocht ik Britt in het centrum De Hoogstraat in Utrecht. de verpleger kwam langs met een schaal bokkepootjes en legde er een op de tafel voor Britt. Britt vroeg of ik haar wilde helpen met het bokkenpootje – voeren dus. het bokkenpootje ging er in als koek.
vanochtend bezocht ik Britt – ik had bij Prenger Amstelveen bokkenpootjes gehaald – en zie daar – zo hard had ze geoefend deze week – met een vaste greep duimvinger en wijsvinger pakte Britt vanochtend het prenger-bokkenpootje en at het bokkenpootje op. stapje voor stapje is in ieder geval vanaf nu ook pootje voor pootje.
mooier kan ik even niet schrijven.
André Manuel – voor allen die geknuffeld willen en geknuffeld moeten worden
Frans Terken – met wie er om ons heen
Rob Mientjes – Opdat het leven / Ooit weer steigert
even zo eenzelfde besef na mijn bezoek afgelopen zondag aan webmeisje – van het paard niet langzaam maar wel voorover gevallen – dwarslaesie – het besef: van het ene op het andere moment vervalt je leven in rolstoelleven – kun je niks meer, moet je gevoerd en gewassen door derden – we maken er geen wedstrijd van deze week –
wensen wij webmeisje britt heel heel veel kracht en vooral mentale sterkte – en die heeft zij – om stapje voor stapje weer vooruit te kunnen. geen wedstrijd deze week – laten we gelukkig zijn met wat we nog hebben – dit thema ( of lieve woorden al dan niet in een paar regels poëzie gegoten zo rond dit thema mag ook) zullen britt goed doen – ik breng haar die woorden zondagmorgen onder de aandacht.
een lenteliedje in de ochtend
zing ik voor jou zoals de nacht de stad in gleed en jij dieper nog
duizend en een verenigde zo was het en zo zal het ook weer zijn
een koningin het rokin te paard en Amsterdam van Breitner
het hart van vroege lente weer in zachte weemoed en deze stad herboren
pom wolff
André Manuel: ‘Ik ben niet zo van het knuffelen maar als er dan toch geknuffeld moet worden dan deel ik met alle liefde die ik in me heb een knuffel voor allen die geknuffeld willen en geknuffeld moeten worden. Knuffel! En nog een knuffel! Knuffel. Knuffel. En vooruit. Nog eentje dan. Knuffel!’
Goedemorgen Pom, Allereerst het allerbeste voor Britt, wat een verdrietig en naar gebeuren, heel veel kracht en sterkte voor haar! Ja, we mogen blij zijn met wat we hebben, mijn bijdrage daarvoor:
Wat wij hebben
Ik wijs haar op de kopjes van prille bollen het eerste blauw en geel net boven de grond de tuin die weer kleur baart
waarin wij ons te buiten gaan aan zon en lentegeur de zang van vogels de schittering in ogen
zoals we elkaar aankijken om met beide handen alles wat wij hebben vast te houden
het zijn de kleine gebaren het tastbare van dag in dag uit leven met wie er om ons heen staat
Wanneer ik dwars lig Valt de wereld over mij heen Niemand die me ziet Ik schreeuw, huil en bid Ongelovig net als Thomas Een wondere wereld Aanschouwend slechts Ik roep keihard om tranen Maar ze komen niet Met paardenkracht Slechts één Kom ik overeen Opdat het leven Ooit weer steigert.
Rob Mientjes
Ha Pom, Wat een verdrietig bericht.
voor britt
een gedicht dat niet kan troosten als het verdriet te vers is nog hooguit wat witregels gedogen
tot er ruimte komt voor zinnen waarin mooie herinneringen hopelijk ooit weer woorden vinden
anke labrie (02-03-2024)
Hoi Pom, Wat een vreselijk bericht over Britt. Iedere vorm van medeleven schiet te kort. Maar iets anders hebben we niet.
en wij, wij staan erbij vastgeklonken onze tong in sprakeloze schrik
arme, och arme denken wij erbarme dich o gott klinkt uit de radio
de bel gaat de buurjongen zijn bal ligt in de tuin
Vorige week schreef ik Alja Spaan al: “hoi Alja zojuist terug uit Berlijn waar ik mijn tweede kleinkind – Liva – in mijn armen mocht houden – lees ik vanochtend de eerste bladzijden in je bundel – prachtig, stilmakend indrukwekkend – recensie komt er aan – ik tracht de komende week – lieve groet en dank voor het moois. grt. Pom” Laat ik maar meteen met de recensiedeur in uw huis vallen en over een monument spreken. HET LANGZAAM VOOROVERVALLEN de zevende bundel gedichten van Alja Spaan is een monument. Een monument opgericht voor de wachtenden die vaak niet meer weten waarop ze wachten. Zij die wachten zijn zij die staren: ‘hoelang kun je staren naar een schuifdeur die niet open gaat en waardoor niemand meer komt…’ – Er wordt enorm veel gewacht in de bundel. Een monument ook voor Mevrouw D. die in deze prachtbundel wordt uitgelicht – ze is terug te vinden op pagina 43 maar krijgt voorafgaand aan de titelpagina haar ereplaats in de bundel:
Als ik naar haar informeer, blijkt ze mevrouw D. te heten en nooit
deelgenomen te hebben aan welke activiteit dan ook. Behalve die van het wachten, dromen en verlangen naar
die man die altijd, zo zei ze met een lach, dwaalde in haar tuin maar toch echt geen verstand van bloemen had.
En zie hier dan een staaltje van de dichtkunst die de lezer – als ik goed geteld heb in 54 gedichten in een werkelijk schitterende uitgave door Uitgeverij P – krijgt voorgeschoteld. De lezer wordt onmiddellijk meegevoerd in de ragfijne poëzie van Alja en ondergedompeld in haar ragfijne waarnemingen. We belanden in de klein geworden wereld van door de ouderdom vaak leeggehaalde mensen – ze zijn er wel en ze zijn er niet. Alja Spaan weet deze vervreemding precies te raken en in de meest eenvoudige taal haar beschreven ‘objecten’ te subjectiveren om vervolgens de eigenaardigheden van de beschreven subjecten te objectiveren – zodat wij als lezers ook weten wat ons op den duur te wachten staat – als de tijd voor ons daar is.
Het is het wachten op de dood – het langzaam voorovervallen – en het is dichter Alja Spaan die in het langzaam voorovervallen nog pareltjes van leven, liefde en verlangen weet bloot te leggen, ontdekt en beschrijft. De focus is gericht op wat ‘het’ nog wel doet, bij het afnemen van de betekenis der dingen. Confronterende en levensgevaarlijke poëzie voor lezer (en dichter).
In onze moderne snelle wereld is nauwelijks nog tijd gereserveerd voor wachten of voor staren naar een deur die niet meer opengaat. En toch is het ons lot, zeg maar noodlot, de tijd werkt genadeloos in op mensen, wie ze ook waren of wie ze ook zijn. Alja Spaan weet op poëtische wijze de aandacht te vestigen – en vaak ook nog op geestige wijze – op ons aller langzaam voorovervallen.
We leven als lezer mee met in zichzelf verdwaalde wezens, die veiligheid bij elkaar vinden in ‘de groep’ – de groep als houvast nog – waarin alles volgens vaste gewoontes plaatsvindt en geregeld is – wezens die elkaar in een soort vertraagde beleefdheid benaderen en begroeten – maar wel met een soort beleefdheid die zo af en toe ontbrandt in een directe ontploffing. Acuut ontploffingsgevaar ligt trouwens overal en altijd op de loer in deze bundel. Dat gegeven maakt ook dat de bundel spannend is om te lezen – op elke hoek, bij elke omgeslagen bladzijden dreigt gevaar – klein gevaar maar ook levensgevaar bij het wachten en staren.
We zijn als lezer op bezoek in de hoofden van de beschreven personen en het is alsof je bij het lezen zelf urenlang naar je sokken zit te staren als het ware totdat de bom valt. Dichter schrijft over ‘staren in een ruimte waarvan je de meters probeert uit te leggen,…’
De bundel ‘het langzaam voorovervallen’ gaat over verlies, steeds een beetje meer verliezen we, en over het afnemen van de betekenis der dingen. Prachtig, stil makend, indrukwekkend, spannend, enerverend, confronterend deze zevende poëziebundel van Alja Spaan . Op pagina 32 in het titelgedicht valt een persoon langzaam voorover – als hij weer bij zinnen gekomen is spreekt ie de gedenkwaardige woorden : “er was daar meer dan hier..” – Zo zal het zijn. Dat het zo mag zijn.
Ik haat het, om al die mensen te zien hardlopen. Ze zijn bijna overal en altijd. Als ze er niet zijn, dan haal je opgelucht adem, maar nog voor je weer ingeademd hebt, komt er toch weer één voorbij. Het lijkt wel een plaag. Het zijn vaak vrouwen van onder de dertig, maar ook vaak mannen van alle leeftijden. Mijn misnoegen is te wijten aan mijn eigen gebrek. Ik heb een hardnekkige blessure opgelopen. Dat is het gevolg geweest van overtraining en overgewicht. En nu kan ik dus niet meer meedoen. Mijn gevoel is te vergelijken met rukken aan je slappe lul en de pornofilm die je kijkt daarom maar uitschelden.
Hetzelfde gevoel heb ik soms met poëzie. Iedereen doet het maar. Overal dichters. Zelfs bekende Nederlanders dichten tegenwoordig. Het hoeft niet te rijmen, het mag in het Engels, mijn God, voor mijn part in het Swahili. Alles is poëzie lijkt het wel. En altijd zijn er die poëzie-meisjes. Dat slag, dat altijd alle wedstrijden wint en waar je dan twee jaar heel veel van hoort. Daarna verdwijnen ze in de obscuriteit. Als een hardloper die aan de horizon verdwijnt.
Aan de ene kant heb ik dus een vreselijke hekel aan zowel hardlopers als dichters. Het paradoxale is, dat ik niets liever zou doen dan hardlopen en dichten. Dat eerste, dat komt weer wel. Daar werk ik hard aan. Dat tweede komt ook wel weer. Daar werk ik ook hard aan. En dat is ook waar ik kracht uit put.
Ik weet dat de mensen die ik nu zie hardlopen, het niet gaan volhouden. Dat geldt ook voor de dichters die ik zie verschijnen en verdwijnen. Ze hebben gewoon niet de stamina om het jaren vol te houden. Op een gegeven moment krijgen ze een baan of een kind of een huis en dan blijken de passie voor lopen en dichten ineens vervlogen. Ze zullen zeggen, dat het niet meer gaat, maar ontberen eenvoudigweg de ruggengraat. De meeste mensen zijn goed in uitblinken, als het meezit. Elektrische fietsers, terwijl jij tegen de wind in stampt. Goedweer hardlopers. Eenslamsvliegen. Ik kak erop. En als een oude bokser, die nooit wint, sta ik toch weer op. En verlies hoogstens op punten. Maar nooit op knock-out.
VON SOLO DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl
www.pomgedichten.nl heeft het exclusieve recht gekregen om 65 teksten van Miriam Al tweewekelijks op de woensdag te publiceren – dat gaan we doen! de teksten zijn door haar helaas overleden vriend Merik van der Torren nog net voor zijn dood uitgetypt en van een nummer voorzien én in een blauw mapje gedaan. vandaag tekst nummer 4 – dank je wel Merik – dank je wel Mirjam Al.
Vierkoppige formatie uit Amsterdam bestaande uit een eclectische mix van doorgewinterde jazz fanaten en ruwe diamanten. Van rauwe improvisaties tot verfijnde ballads, is deze band altijd op zoek naar nieuwe wendingen in vertrouwde jazz klassiekers, maar ook niet te beroerd om vergeten jazz tunes nieuw leven in te blazen.
Saxofoon – Frank Paavo Gitaar – Christiaan Kieft Bas – Daniel Waas Drums – Arendo Marijnus
Reizen is steeds meer van A naar B waar nauwelijks nog iets tussen zit dan wat was met alles ongeveer hetzelfde die opgeklopte stress van nu nog niet of die verveling van nog steeds niet
iets meemaken is erg ver weg en tijd is wat zeurt zijn steeds dezelfde cijfers die verspringen
op 12 december was het bericht daar en hier – blijmoedig heeft Ko zijn lot gedragen – een paar operaties verder is er dan toch de dood. jacq mees schreef een mooi eerbetoon. pomgedichten wenst de nabestaanden sterkte.
Jacques Mees: ‘Ik kan er niet van slapen. Een paar keer per jaar hadden we urenlange telefoongesprekken over het wel en wee in de muziek en poëzie. Samen deelden we onze liefde voor Rijk de Gooyer. Vooral het lied *Kijk dat heb ik nou*. We raakte er maar niet over uitgepraat en hebben er veel om gelachen. De tekst van onderstaand lied heeft hij 16 jaar geleden geschreven en gaat over een mistroostig beeld van onze stad, Tilburg. Hij koos mij om er muzikaal iets mee te doen. In 2023 hebben we samen nog gewerkt aan een tekst over mijn geboorteplaats, Moergestel. We zijn een zachtaardige man en zeer productief columnist en dichter verloren hier in ons Tilburgse. Ik wens iedereen die Ko kende heel veel sterkte toe met dit groot verlies. Rust zacht Ko.’