
Strepen en striemen als van een wilde nacht. Ja, het kreng nam me bont en blauw te pakken. Het was een week voor de snoeischaar, de schop en het houweel. Et la tronçonneuse. Naturellement. Door mij geliefd om de rauwe kracht van haar ketting. Zagen maar. Het obstakel? Een verwilderd struikenbos dat in de herfst van die donkerblauwe harde bessen draagt. Zuur als citroenen totdat de nachtvorst de smaak ietwat verzacht zodat ze nog enigszins te pruimen zijn. Die bessen. Sleedoorn. Lijkt op meidoorn. Een boomstruik die zich als de konijnen via haar wortels voortplant. Woekerend onkruid kortom. Stammetjes alom. Krom als bananen. Tropisch hard en taai als een boze droom. Met doornen scherp als draadnagels. Hoog bovenop een wuivende kroon van witte bloesem. Eerst knippen. De takken. Dan zagen. De stammen. Dan hakken en graven. De stronken. Trekken. Duwen. Stinken. Buigen tot het breekt. Knippen die wortels. Sjorren. Heen en weer. Op en neer. Totdat je uit je adem barst. Het zweet je in de ogen brandt. En keer op keer de dekselse bende wegslepen tot voorbij de beek. Daar ligt nu opnieuw een takkenberg. Het brandhout in de schuur. De stekels? Die zweren er wel uit. Straks is het de beurt aan dat roestig oude hekwerk dat al sinds jaar en dag schots en scheef in z´n scharnieren bengelt. Ooit bedoeld om de ganzen te bedwingen. Lang geleden waterpas afgehangen aan dikke stalen bielzen die dik een meter de grond in steken. Minstens. Gestort in grof beton. Die palen. Het hek gaat eraan. Hoe dan ook. Rauzen met die hap. De palen eruit. Hoera! Rondjes rennen om het huis.
Peter Berger











