In 1996 was ik met mijn vriend Saint Georges en twee vrienden onderweg naar Berlijn. We waren uitgenodigd om de Pinksterdagen aldaar door te brengen bij een vage kennis van de ex-vriend van een oude vriendin van me, die spoorloos verdwenen was. Het was reizen, zoals je dat doet als je jong bent en niks je kan deren. We hadden veel dope bij en bier was in Duitsland overal wel te scoren. Honger hoefde je in dergelijke tijden maar één keer per dag te stillen. Na een treinreis van twaalf uur met alle mogelijke regionale treinen, en een overnachting in de openlucht in een mottig grensplaatsje tussendoor, bereikten we Berlijn.
Het overweldigd worden door de drukte op Bahnhof Zoo, de wetenschap dat je het gehaald hebt. Het kameraadschap. Die dingen houdt je bij je. Als muntjes onderin de zak van een oude jas, die al decennia in de kast hangt. Die je eigenlijk vergeten bent. We werden op Alexanderplatz opgewacht door de eerdergenoemde ex-vriend. Vandaar belandden we met de S-Bahn in Prenzlauer Berg en wandelden we naar een duister en muf appartement, dat veel aan een scène uit Christiane F. deed denken. Daar crashten we, met veel bier en wiet. Het was gezellig en we sliepen in slaapzakken die we zelf hadden meegenomen. In de ochtend gingen we nog beneveld, via een trappenhuis zonder licht, het dak op. Daar keken we uit over een stad die ontwaakte. Daarna gingen we naar het Mauerpark om graffiti te maken. De naam van de straat waar we logeerden heb ik al die jaren onthouden. Hemingway schreef ooit, dat je nooit terug moet gaan naar oude slagvelden. Het is er nooit meer zoals in de oorlog. Je vindt er enkel desillusie en een wereld die je nooit meer zo gezind zal zijn als ze ooit was.
Een paar weken geleden, tijdens de uitloop van de lockdown, was ik in Berlijn. De snelle trein had me in één keer daarheen gebracht. Wiet had ik niet bij. Uitnodigingen of afspraken had ik ook niet. Een fijne, ruime kamer in het Mercure Hotel Neukölln vervulde al mijn rudimentaire verblijfswensen. De stad lag elke ochtend toeristlosig aan mijn voeten, die getooid waren met net ingelopen, nieuwe hardloopschoenen. In de middag ging ik fietsen of wandelen. Op een gegeven moment fietste ik door Prenzlauer Berg en wist dat ik zou stoppen in de Lychener Strasse. Het huis waar we vierentwintig jaar eerder hadden gebivakkeerd, zou ik bekijken. En zien hoe het voelde. Uiteindelijk kostte het me meer dan een half uur speurwerk. Op basis van een geniale influistering vanaf mijn andere schouder en een oude foto met twee ramen met timpanen aan de overkant, werd het mogelijk exact vast te stellen welk huis het geweest moest zijn. Het was nu fris opgeschilderd en gerenoveerd. De zon verlichtte mijn gemoed. Ik was een nieuwe man. En vroeger was er niet meer. Alles was in orde zo. Berlijn was veranderd en ik ook. Niks blijft zoals het is, maar we passen nog steeds.
VON SOLO
DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST
Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl
Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl