
Goed, zij is in zijn huis teruggekeerd
waar zij naast zijn bed toekeek tot zijn dood,
en hield niet van hem. Regens vielen neer;
ze spatten buiten in de botervloot
waar haar geranium ooit had gestaan,
waarvan je nog kon zien de rotte steel,
en zij is voor het vuur om hout gegaan,
blootshoofds naar buiten, rennend naar dat deel
van ’t schuurtje, waar het overhangend dak
wat wiegde, hangend aan gerafeld touw,
zag triest de klimop kruipen in het nauw,
(en iemand, dun, in schort en overjak,
de mouwen opgerold die lentedag,
die zaadjes plantte, en hen bloei toedichtte en voorzag).
Ditmar Bakker




















