Op het ritme van de natuur dans ik door de Vogezen zing: laat de bossen winnen speel de snaren van de groene harp met de magie van de poëzie van Vittel tot Darney en Ecolonie
laat de natuur winnen laat de bossen met rust wandel op het ritme van de wind hoor haar waaien langs takken bladeren groene aderen van de lucht
oh wind oh adem der natuur verbind de dagen met de weken zing dat de bossen winnen laat de snaren zuiver trillen kus alle monden met het water dat de tijd verdraagt.
Ik kwam een boekje tegen, een ringbandje dat ik ooit kocht in Italië, omdat ik vaak overliep van de vele zinnen die in mij opborrelden. Het heeft een kaftje dat lijkt op krokodillenleer. Ik werkte toentertijd in de Nes en in de zomers vaak op festivals met maffe Amerikaanse acteurs. Veel reizen, veel wachten, veel idiotie, omdat de acteurs liever stoned waren dan op het podium stonden. In het boekje staan losse flarden en aantekeningen voor nieuwe stukken en de ergste gebeurtenissen. Maar ik heb mijn vriendin waar ik mee samenwerkte beloofd om daar nooit meer over te spreken. Tussen alle rommel staat dit bovenstaande gedicht. Ik heb het dus opgestuurd naar de Viva en het werd geplaatst! Ik kreeg 75 euro voor de publicatie, wat een bevriende dichter veel vond, zoveel had hij verdiend met zijn hele bundel. (Ik noem geen namen) Ik wist toen, of nam toen aan, dat ik geen serieuze poëzie schreef, maar Viva poëzie.
Maar nu 33 jaar later klinkt het nog steeds fris en ritmisch. Ik weet niet, nog steeds niet of het poëzie is. Maar het is helder. Bij Festina Lente werd het gezien als een slam gedicht. Maar alleen ik, ken de man, het deel van de stad en het gevoel dat ik voor hem had. Liefde verdwijnt in een wonderlijke leegte. Maar deze woorden brengen het gevoel weer tevoorschijn, over de verdwaasdheid en de wanhoop die ik toen had.
Aloha dichter Hier is een bericht van het Waddenmeisje. Wees gelukkig en leef. Al mijn liefs Karin
Vloek
Een stapel viskisten tegen een muur onbegaanbaar terrein, humusgeur en wilde bessen en op een dag telde ik de flessen meters gedistilleerd heeft hij gedronken de brandnetels proeven alcoholachtig naast de schuur
wij wisten er allemaal van een geheim, een vloek die kroonkurk in ons gebotteld om ooit knal te gillen wij hadden een granaat geërfd die in ons verborgen lag.
een verwoede strijd om de eremetalen goud zilver en brons deze week tussen de finalisten. de zondagochtendwedstrijd starten we langzaam maar zeer zeker weer op in deze maand augustus. in tijden van covid kunnen we niet zonder poëzie. het goud wordt gereserveerd voor Frans Terken. de wijze raad geschreven op het roelof hartplein 2020 zelf – nou ja zo lijkt het – in poëzie gelegde woorden vandaag in het zonnetje. doen we Cartouche zilver om zijn laatste 6 regels en Petra Maria brons – oprechte woede nooit weg in deze wereld die ze nederland noemen.
wie wint de enige echte virtuele roelof hartplein trofee op pomgedichten? een eerbetoon aan de dichter jan arends zou het kunnen zijn (‘Ik vraag geen mensen bij mij thuis. Ik weet dat wie koffie bij mij drinkt zich later ophangt.’ – Jan Arends) die net voor zijn lunchpauze in 1975 dacht ik in vogelvlucht de wijk nam, of een eerbetoon aan de huidige wapperende vlaggen, wellicht een eerbetoon aan 020 of aan het grand café Wildschut tegenover de openbare – of z omaar een plein in zomaar een stad waar u nog zonder mondkapje kunt oversteken of moet wachten op de tram – op lijn 3, lijn 24. lijn 5. aan het Duivelseiland gelegen, bij het museumkwartier en bij de pijp ons aller roelof hart plein in het zonnetje. vernoemd naar de geneesheer en filantroop Roelof Hart 1837-1892. zomaar een plein zomaar een thema u kent de regels: de gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
het was zoiets als honderd uit zoals ze over de dingen vertelde maar toch ook alsof ze nog geloven moest in de woorden die ze sprak
én hoe ze langzaam weer in zich zelf verdween onherbergzaam, wreed alleen
pom wolff
Dichter bij de mast
Zie de regenboog in top geen mast waaraan je nu wilt hangen er valt nog zoveel goud te vinden
neem er op tijd een kop koffie bij even uitrusten van het gezwoeg dat de tredmolen van je vraagt
en mijd de drukte de priemende ogen van de meute die je op de hielen zit ook daarvan ben je niet gediend
koester de schatkist in je hoofd hijs zelfs de magerste woorden hoog druk ze behoedzaam aan je borst
dat ze gestaag in het ritme wapperen van het standvastig kloppend hart
–> aan de inmiddels imposante reeks ‘dichter bij..’ voegt frans terken deze week een mooie toe. het lijkt erop dat de dichter plaats heeft genomen op het terras van café Wildschut tegenover de openbare bibliotheek gevestigd in het wooncomplex aan het roelof hartplein – hartje amsterdam – ik dacht toebehorend aan woningbouwvereniging ‘de samenwerking’. een mooie plaats voor goede raad die hier de lezer – en wellicht ook posthuum ‘de psychiatrisch gestoorde mens’ Jan Arends – de dichter/schrijver – gegeven wordt. ‘koester de schatkist in je hoofd’ een prachtige regel in het gedicht en zo vreselijk van de eenvoud dat er te vaak aan voorbij wordt gegaan. niet door professor Scherder natuurlijk. wel door de jagende en jakkerende mens, door dichters, door de opgejaagden in de wanhoop. het plein, de stad, de onrust, tramgeluiden, optrekkende scooters, rennende mensen naar overal heen. een kopje koffie drinken met dichter terken op een terras in amsterdam een verademing – gedicht als verademing.
het voorbije plein
uit jezelf getreden dwaas de blauwe hemel kon ik raken vandaag auto’s razen langs waar de verschoten fontein het middelpunt was handen koelend in het water non potable roze eclair grote dromen vandaag op het voorbije plein worden dromen verkocht van kinderen van morgen en we noemen het vrijheid verdomme was het nog maar gewoon een plein
petra maria
–> petra maria in woede ontstoken – beschrijft een situatie die haar erg dwars zit. het plein dat niet meer het pleintje van vroeger is – zoveel halen we zeker uit de woorden. ik mis even de connectie met het roelof hartplein. maar misschien zien dichters andere dingen dan wij gewone stervelingen. zien ze het voorbij aan zich voorbij trekken en schrijven ze dan een vlammend protest. als troost mag dienen het feit dat ook de tegenwoordige tijd van voorbijgaande aard is. wat zeg ik vandaag is sneller gisteren dan je denkt.
Hercules
De platanen op de Alameda* deert de avondhitte niet, zij blust de lust in genen dele, laait het vuur in moorse tongval en weids gebaar
dicht bij elkaar of geschaard rond een tafel borrelt het en bruist hoe mee te gaan met het licht hoe dicht je de ander
nabij kunt – juist in het ondergaan van de zon, de slagschaduw van de nacht het zwaarste van alle werken van Hercules maakt dit hart, dit plein de mens
halfgod, held
GV / 041018/010820 *Op dit plein van Sevilla, de Alameda de Hércules staan twee grote Romeinse pilaren, waarvan één het beeld van Hercules draagt, die volgens de overlevering de stichter van Sevilla was en die het tweede deel van de naam vormt. Hercules wordt geflankeerd door Julius Caesar, die deze toenmalige romeinse nederzetting bezocht heeft. De Moren gaven Sevilla de Arabische naam Ishbiliya, dat later veranderde in Shbiya, waar ook het huidige Sevilla van is afgeleid.
dichter Cartouche neemt het ervan – waar wij het moeten doen in tijden van covid met het roelof hartplein – om de hoek – indachtig de dichter sander koolwijk – om de hoek van de straat waar ik woon … – reist dichter Cartouche af naar zonnige streken – welja daar zit meneer achter glazen ijs en alcohol zijn gedicht te doen – verantwoord dat wel – dat we weten wat we moeten weten. en in en met de laatste zes regels verovert ie dan ook nog mijn hart. ja zo zit je op een plein in het avondlicht ergens ver weg. en wij met hem, met zijn woorden.
De zon stond nog hoog aan de hemel en straalde boven de landingsbaan van vliegveld Zestienhoven. Gevlogen werd er niet. Het gras was ten minste twee kontjes hoog, op het hoge talud, tussen de Rijksweg en de hsl-lijn, waar je alleen lopend kan komen als je de weg weet. Ik zat op mijn canvas pukkel om te zorgen dat ik geen nat achterwerk zou krijgen. Gras is toch altijd een beetje vochtig bij de grond, als het loof hoog staat. Ik schonk me een glas Duvel in, uit één van de flesjes die ik een half uurtje daarvoor bij de avondwinkel had gehaald. De wind woei aangenaam en de zonnestralen zorgden ervoor dat het leek of mijn glas straalde, toen ik het hief. Outdoor drinking. Hoe kon ik ooit vergeten zijn hoe fijn dat was. In Zeeland waar ik opgroeide leerde je dat wel. Er was verder niks.
Vanmiddag vond ik mij in Rotterdam op een benedenwoning. Naast mijn gezin was er nog een gezin aanwezig. Plus nog een man en een vrouw. Rotterdam is qua Corona nu ongeveer het Antwerpen van Nederland. En daar ben ik dan. Onder de mensen. Ongemakkelijk bleef ik wat in de deuropening staan en zo snel de mogelijkheid zich voordeed, ging ik weer naar buiten. Het achterplaatsje op. Het was alsof ik degene was, die de sigaret afsloeg, als het pakje langskwam. Degene die geen biertje hoeft als de rest wel drinkt. Het braafste jongetje van de klas. Terwijl ik dat helemaal niet ben. Drie weken geleden stond ik nog geheel Corona-onverantwoord, dronken te dansen met tieners op nineties muziek in een vage kroeg in Belleville. Dat voelde als een daad van verzet. Net als het schudden van een hand tegenwoordig. Het voelt of je bij de ondergrondse hoort en een strijdmakker tegenkomt.
Het zijn tijden, die me in gedachten terugbrengen, naar de tijd dat ik jong was. Dat er geen mobiele telefoons waren. Dat je echt alleen kon zijn. En ook toen moest je moeite doen echt de mensen te vinden waarvan je hield, en die van jou zouden houden. Je kon en mocht fouten maken. En je moest zonder oordeel de gevolgen dragen. Ook als niemand het zag. Tussen mij en de zee, was er niets, als ik aan de dijk lag. Er was geen hogere wereldlijke macht die zich te velde deed gelden. Als god bestond, was er niemand, die tussen ons in stond als we spraken. En niemand om me te beschermen tegen zonde. Geen kudde om me in te verschuilen.
Intussen behoor ik tot een kleine roedel, die mijn gezin heet. Maar nog steeds, als de maan hoog staat, huilt mijn hart, wetend, dat ik heiligdom nooit in de ander zal vinden. De wereld nimmer een kraal zal zijn voor mij. Slechts bij keuze een spiegelpaleis.
VON SOLO DICHTER, COLUMNIST, PERFORMER EN CINEAST Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl
In rozenpracht en hortensia’s, bij dagpauwogen en zoemende wespen, allerliefste hondjes en de poes langs de weg, de kakariki en de talloze merels en merels vluchtend in de oude wilgen, hoor ze jubelen:
Mirjam Al tachtig jaren, hoe heb je het kunnen klaren,
als er een in het zonnetje mag dan is het mirjam al wel. woensdag 29/7 is de grote dag in Amsterdam – dichteres Mirjam Al wordt tachtig jaar. op pomgedichten levert ze zo af en toe – maar nu al jaren – een kort verhaal af, een gedicht, een schets, een grapje. wij van hier – de gehele redactie – wensen mirjam een rijke toekomst. op naar de negentig. op naar nieuwe schoonheid. en als ik schoonheid zeg bedoel ik ook schoonheid. lees de woorden van Mirjam Al over die dag verzonken in de tijd.
Verdwijn in de golven van de zee laat je maar leiden. Voel geen woeste weerstand, noch voorafgaande kalmte. Voel geen druk in het diepste, noch het licht aan het oppervlak. Laat het je niet dragen of verdrinken, maar laat het zinken In al hetgeen wat overblijft wanneer de golven bewegen. Bijna de kust bereikt, even het zand gekust en weer terug.