je hebt van die bijzondere avondjes – onze ontmoeting zo af en toe en dan is jaspers toch wel een heerlijk restaurant, een heerlijke plaats om bij te praten, over leven liefde verlangen en de dood. komt ze soms langs om een gerecht uit te leggen – weten we toch na verloop van uren ietsje meer van haar – geboren in een kraakpand – amsterdamse – mooie vrouw – zegt von solo we zijn dichters – zeg ik pas maar op anders word je een gedicht – zegt zij: zo gaat het.
zo gaat het
ze was van de keizersgracht de Groote Keijser en daar gekraakt en geboren
als je niet oppast word je een gedicht waarschuwde ik nog vergaten we haar naam te vragen en een foto durfden we niet
zei ze ‘zo gaat het’ ik zei – ja zo gaat het dit is een mooie titel voor een gedicht bijna net zo mooi als jij bent
von solo schreef: zo gaat het dacht ze toen ze ’s ochtends wakker werd hadden we toch een gedicht
zoals het steeds gaat je zet je fiets neer en je weet fietssleutel – je weet slot het interesseert je niet echt wel de vraag of ze er al is niet de vraag of ze wel komt – ze komt wel wanneer ze komt
dan weer het automatisme van slot en sleutel en om je heen kijken het resultaat van een half uur fietsen altijd regen altijd nat en waarom haast je hebt de hele avond nog toch haast
haast is altijd wachten en op adem komen tot het moment van alles vergeten en alles vergeten zijn de deuropening de volledigheid de gratie
Weet je nog lief? Ik hoef het niet te vragen. Ik weet dat je het nog weet. Die warme dag waarop ik naar je toe bewoog. Nog niet met grote passen, maar traag. Trefzeker traag. Hoe ik de deur opendeed en jij opkeek. Een blik, een gebaar, door niemand gezien. Het staal boog in dat gebaar. Het knikje van je hoofd. Alsof ik je altijd al kende. Er was een bankje. Of was er geen bankje. De stoelen waarin we zaten.
Draadjes in je vlees, in mijn vlees. Mijn voeten onder me gebogen. We spraken. Een kikker kwaakte. Jij morste as en ik morste bier en je zag de diepte in mijn lach. Zo’n zomeravond was het. Eentje waarop geen seconde te lang. Geen uur te lang. Waarop iedereen verdween. Zonder dat jij het zag. Zonder dat ik het zag. Omdat ik alleen jou zag. De binnentuin een wereld. Zomer avond zomaar.
De binnentuin sloot zich zelf en wij liepen door het donker dat geen donker was. Op weg naar ergens. Om nergens aan te komen. Hoe ik naast je stond lief, je aankeek. Hoe je me een hand gaf. Daar. De eerste hand. Je eerste hand. Hoe je niet naar me boog en ik niet naar jou. Hoe je me geen kus gaf. Niet die eerste kus, die ik toch voelde. In de warmte toen ik wegliep. Toen ik me omdraaide.
Van je wegliep. Naar je toe. Naar de jaren. Naar jou. Naar mij. Naar ons. Naar alle woorden die we schreven. Die we gaven. Aan elkaar. Door alles heen. Door de diepte. Door de stilte die geen stilte was maar een in stukjes uit elkaar vallen. Daar waar het dempt. Tot er geen geluid meer over is. De stilte niet meer, niet minder. Dan een ontbreken. Daar lief. Daar. Bewoog je naar me toe. Ik naar jou.
Ton van ’t Hof – nieuwe bundel – Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt – een recensie
De nieuwe – zoveelste – bundel van Ton van ’t Hof, de veertiende, ‘Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt’ leest als een trein zonder stop op Sloterdijk tussen Amsterdam centraal en Haarlem. Het is poëzie zoals poëzie moet zijn. Indringend, van de eenvoud, geen woord te veel en geen woord te weinig, adembenemend. Weinig dichters kunnen zo schrijven. 3 hoofdstukken: 16 gedichten, 4 gedichten en nog eens 8 gedichten. Een kwartiertje ademloos lezen en dan heb je de bundel uit. Uitstappen maar!
Je gaat de wereld van deze dichter in en na een droomkwartiertje is het uitstappen geblazen. De dichter heeft zijn doel bereikt: hij nam de lezer mee in zijn wereld, waarin zekerheden niet bestaan of vakkundig worden geëlimineerd, in zijn wereld zonder moralistische trekken. De lezer weet wat hij moet weten, droomt als het ware weg in een van eenvoud oplichtende storm die van ’t Hof af en toe in de bundel laat razen – in een de lezer meeslepende taal van eenvoud gemaakt. De bundel is één levensverhaal in een stuk en laat zich in wezen niet recenseren.
Laten we het toch maar doen maar dan in een selectie van zinnen en zinnetjes die van ’t Hof op zijn zo specifieke eigenwijze over de lezer uitstrooit – dan krijgt u een indruk in welk meesterwerk u terecht kunt. Heel in de verte opereert naast de dichter van ‘t Hof – maar zeker niet storend – de filosoof van ’t Hof.
hoofdstuk 1 – Gelukkig de mens die ergens verwacht wordt (noot pom: maar niet heus) In dit hoofdstuk lezen we over een ik die al snel overgaat in een wij, die wij allemaal wel willen zijn om toch weer uiteindelijk alleen een ik te zijn aan het einde van dit hoofdstuk. Vandaar dat – maar niet heus – hierboven. Wat ik hieronder laat zien lijkt op een gedicht maar het zijn door mij uit 6 verschillende gedichten geplukte regels van de dichter ’t Hof – en dat is ook meteen het magische onopgeloste raadsel van deze dichter, van deze bundel – welke regels je ook citeert – je hebt meteen weer een gedicht – het is overal op elke bladzijde diezelfde toon, diezelfde licht filosofische inslag, overal die in lichte melancholie gedrenkte woorden:
Het was eind oktober. Lagen we daar aan de rand van de bossen, zo verdraagzaam op het weerloze af. Ieder heeft graag een omgeving die hem bevalt. Om te weten wat je waard bent heb je anderen nodig Zat even later bij Reynders met een pilsje. Een mens is omgeven door omstandigheden. Ik hoefde niet zo nodig meer iets te betekenen in deze wereld.
hoofdstuk 2 Op den duur moet je toch op iets uitkomen hoofdstuk 3 Ik heb meer lief dan ik aankan
Ik blijf natuurlijk niet citeren – in het tweede hoofdstuk wordt o.a. de dichtkunst besproken. Ik laat u geheel alleen in en met de laatste twee hoofdstukken in deze (gratis) bundel, na de voorproefjes hierboven. Ergens schrijft de dichter dat een geniale dichter vooral onbegrijpelijk schrijft. Ton van ’t Hof is een geniale dichter! Hij schrijft onbegrijpelijk eenvoudig mooi.
U begrijpt dat deze recensie een lofzang is. Ik kan er niks aan doen, het is niet anders. Eigenlijk weet je niet wat je overkomt als lezer – en is er niet anders meer dan het verlangen om de bundel op de weg terug van Haarlem naar Amsterdam centraal opnieuw te lezen. In een droom van verlangen naar zeldzaam pakkende poëzie word je liever niet door een verblijf in de provinciestad Haarlem gestoord.
Vooraankondiging van de aanstaande zondagochtendwedstrijd – we doen vanaf vrijdagavond weer een nieuwe serie zondagochtendwedstrijden ‘op de pom’ met bijzondere thema’s – waaraan u zich natuurlijk niet hoeft te houden. als u maar mooi schrijft en niet te lang graag – 20 regels hooguit. deze week een thema bij een prachtig doek van de schilder Jet H H Crielaard / Jet Crielaard (2001) – wie wint de enige echte virtuele ‘een vrouw ziet wit in hemels blauw’ trofee op pomgedichten.nl – tot vrijdag!
ik zeg je doe het niet ga buiten zoek een vrouw ga kinderen maken het is ons mensen niet gegund de hemel te bestormen laat vliegen aan de vogels zeg ik doe het niet maar als dan samen mijn jaren zet ik in jouw dwaasheid in te dammen maar als het moet dan samen al blijf ik zeggen doe het niet
Wie woont waar over een paar weken wie worden vriendjes door dik en dun wie staat op wie blijft zitten hoe ziet het huis eruit wat doet de markt welke kleur het pluche zijn de kamers goed doorlucht met appelgebak- en pindakaasgeur hoe groot, hoe klein gaan we straks wonen komen we nog wel de deur uit wie stijgt het meest hard op de ladders van macht the sky is the limit formeert schimmige wolken zonder fundering dakloos politieke woningnood vadertje tijd krijgt spontaan de slappe lach zandmannen strooien met slaap wie het laatst lacht is the best tja … ????????? graag zelf plaatsen antwoorden volgen mogelijk in 2026 halverwege sterkte aan allen met (ver)kiezen
De kussen die ik kreeg of gaf, en waar, waarom, vergat ‘k als lichamen waartegen ‘k gevleid lag tot de morgen, maar dees regen vanavond spokend, tikkend, vragend, daar op ’t glas, slechts stil in zuchtend rogatoir teistert mijn hart met stil verdriet, gelegen in hen, vergeten óók, niet meer genegen mijn naam te zuchten, ’s nachts: het canto klaar.
Als ’t wintert staat de boom er eenzaam bij, weet niet welk vogels één voor één verdwenen, weet slechts zijn tressen stiller dan voorheen: mijn liefdes weet ik weg, maar welk; waarhenen? Ik weet alleen dat zomer zong in mij, een korte poos, een zang die ook verdween.
Ditmar Bakker
–> de vrijheid van het zijn hier tot de laatste letter uitgeschreven – culminerend in die ene zo kwetsbare maar o zo mooie regel – ‘Ik weet alleen dat zomer zong in mij,…’ – ja wie zo kan schrijven – zo goddelijk kan schrijven – omarmen we. troosten we. dwars door alle covid heen.
GOUD!
tot zover een persoonlijke impressie van hetgeen hierboven heeft plaatsgevonden. een prachtig gedicht in twee strofen – de tweede strofe van zeldzame kwaliteit. die ik heel hoog rangschik in mijn leeservaring. en die me zonder de eerste nog mooier en liever is.
Rik van Boeckel – rillend gaan we vrijheid tegemoet
Ditmar Bakker – Ik weet alleen dat zomer zong in mij, …
Petra Maria – armen vol jij en ik en madelieven
Vera van der Horst – onbarmhartig zal ik geven
Erika De Stercke – en we bliezen op die nacht de sterren stuk
Cartouche – nu ligt alles bloot en open
wie wint deze week de enige echte virtuele – we benne wat we benne – de vrijheid-van-zijn en van-de-liefde trofee op pomgedichten punt nl? (vrij naar bennes prachtsong Armored Goosebump)
we horen iets van cohen, flarden lou reed, tom waits, nick cave in de verte – maar wat we hier horen is beter nog – we horen de vlaardingse dichter benne van der velde – nu singer songwriter met zijn eigen op zijn eigen poëzie geinspireerde song en ik zeg wereldhit Armored Goosebump – over ‘Dit harnas van kippenvel’ dat maar niet passen wil. dichters aan het werk deze week! in de zondagochtendwedstrijd – wachtwoord VRIJHEID van zijn en van de liefde. mooier kunnen we het deze week niet maken. u kent de regels: de gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
als de golven
er was muziek we moesten zoenen zoenden als de golven
wat was ze blond half blond vissenogen
ze had gekropen zei ze door zwarter bloed door het zwartste bloed
we dronken antwerpen tot aan onze voeten de travestiet zong mooi
pom wolff
Pom, hier mijn bijdrage aan de enige virtuele. Ik hoor in Benne’s prachtsong ook nog Tom Waits. Groeten, Rik
Een schim op pad
De toekomst is een schim een mysterieuze gedaante zij leeft voort in ons nu het verleden overleden is
het mistig kippenvel sluit niks uit in winterland steekt licht het leven aan rillend gaan we vrijheid tegemoet dagdromen van een wereld zo blij
dit harnas laat tranen achter we schudden het langzaam af de gedaante zet passen zo vrij stapt uit het onbegrijpelijk dal
zij leidt ons naar de dag en de nacht zo we rustig het nieuwe omarmen een jaar van bezinning overwinning zonder de lijn uit het oog te verliezen
het harnas dumpend in een sinkhole schudden we de dagen van ons af bleek blinkend in blozende blijdschap een schim achterlatend in stilte.
Rik van Boeckel 12 december 2020
de – we benne wat we benne – regel past rik zeker. in een bijzondere eigenheid biedt hij in bijna elk gedicht -plaats aan heden verleden en toekomst – qua gevraagd thema – het harnas van kippenvel dat maar niet wil passen – de weg naar de vrijheid zoekende – is zijn ‘sinkhole’ hier waarin hij wat dwarszit kan dumpen – zonder meer een vondst van de eerste orde. ‘rillend de vrijheid tegemoet’ – het overwonnen virus van de liefde nog onder de leden in die zin dat de antistoffen zijn aangemaakt. zo schudden we de dagen van ons af – verloren liefdes ook. dat het licht moge worden – de voorzichtige breekbare stappen van rik hier per strofe uitgeschreven. ik houd van zijn kwetsbaarheid. en ik plaats dit gedicht in een zilveren licht
HET LEVEN MAG GRAAG
aan de oever van de lange tochten met verjaarde rivieren
bedachtzaam kabbelend langs de rietkragen van het lege land
kerktorentjes markeren blozend geluk als de blote benen van Brabantse meisjes
het zijn slechts drijvende gedachtes het was zo’n dwaze nacht
zo we vroeger appels plukten armen vol jij en ik en madelieven
zoals het leven jou mag altijd blijven met mij
Petra Maria
–> ja de oevers en de kerktorentjes en de rietkragen zijn mij net te particulier. en al die bijvoeglijke naamwoorden ook. ooit gaf ik dichteres gerdin linthorst stevig op haar kop. weg met die vreselijke bijvoeglijke naamwoorden – ze werken zo gezocht en maken je mooie gedicht kapot. ‘verjaarde rivieren’ – NEEN, ‘blozend geluk’ NEEN, ‘drijvende gedachtes’ NEEN. kijk brabantse meisjes daar heb je wat aan – dat zijn goede bijgevoegde meisjes aan een gedicht en aan die twee mooie laatste strofen daar heb je ook wat aan – toevallig daar zonder een bijvoeglijk naamwoord.
Naar jou
Dat wat je mag en toch niet mag waar de angst wordt opgegraven uit de geborchten van dit kort bestaan de hartstocht wacht op moediger dagen.
Dat wat je voelt niet denken kan zodat je vrij bent van ik vrij ben zonder wegen en woest onbarmhartig zal ik geven eerst dood en dan leven.
Vera van der Horst
–> we lezen een filosofisch traktaat bijna hier – de poëzie geschaard aan filosofische noties. met zware woorden en begrippen als dood en leven als hartstocht en angst. en tussen die geladenheid door poëtische kronkeligheden – de dichter op zoek naar een uitweg wellicht. maar dat mag ik nooit van vera zeggen – want de woorden én het ik personage mag je van haar niet en te nooit gelijk schakelen met de mens, de dichter achter de woorden. ik verschil met vera daarin van mening – niet met de mens zeg ik altijd maar maar wel met de dichter achter de woorden. (dichters zijn tenslotte geen mensen, het zijn beesten!)
onder het hemeldak
heb ik je geproefd wanneer de zon in haar stralen sliep
wij, jong ongeschoeid op boorden van bruggen, onder nissen van geluk
onze lippen met dezelfde stap hoe koud de avond was
de plannen werden stoerder bij aanvang van elke zin
het gefladder van een uil geheel onverwacht
en we bliezen op die nacht de sterren stuk
Erika De Stercke
–> nou ik vind het ‘gefladder van die uil’ ook ‘geheel onverwacht’ het gedicht invliegen maar des te leuker – beetje moeite met de taal heb ik wel in dit gedicht – dat zuidnederlandse – ‘op de nacht’ sterren stuk blazen – ik heb er minder mee – ‘boorden van bruggen’ – het zal aan mij liggen maar ze interesseren mij niet die boorden – en dat de zon in haar stralen slaapt – ik geloof er niets van. ze kan zo mooi schrijven onze erika maar deze week is het allemaal echt te gezocht.
Hautnah*
Ik kan niet zonder harnas van liefde om mij heen, alleen zo voel ik mij onbezwaard en vrij in doen en laten
als een vetleren jas, die je een half leven kunt dragen op de huid, zo zit je, een en al glans , gedragen genegenheid om door een ringetje te halen
tot de boorden begonnen te flodderen, de knopen zich verloren in gaten en ik met jou te voet naar de kringloop moest vol ongemak in het hart
nu ligt alles bloot en open een diepe snee hier, een kras daar hoe stervenskoud voelt het toch aan helemaal zonder jou
mein Schatz* (*dicht op de huid, mijn lief)
12-12-2020 Cartouche
–> ik dacht even dat danny christiaan een tekst had ingestuurd – mijn schatje mijn schatje komm hier – blijkt het cartouche te zijn. verval en ongemak vrij vlotjes – hier en gelukkig in het Nederlands nog net beschreven. deze dichter kan veel beter. ook als ie slecht/prozaïsch schrijft blijft cartouche een dichter – dat dan weer wel! en omdat hij zoveel zo ontzettend veel beter kan zeg ik – huiswerk opnieuw maken – morgen inleveren – anders 10 kantjes straf.