Wat is dat voor een feest? Dat ieder jaar het Zuiden rept en roert en hartstocht passievol laat branden? Het is een feest voor gelijkgestemden, geworteld en gerijpt in tradities en rituelen. Een voorjaarsbode vol lichteuforie. Met viering van te strakke teugels. Een feest van emotie, met vette schmink, een glimlach rond de mond. Een feest van zoete nectar genuttigd onder een prille voorjaarszon.
Drie dagen lang ruist muziek meanderend door de oren. Vol van fanfare, tuba, slagwerk en trombone. Het Carnaval ligt verankerd in zuidelijke genen. Wordt wild romantisch doorgegeven, generatie op generatie. Voor niemand is er een ontkomen aan. Ieder jaar ontluikt het lentefeest opnieuw, met slingers, maskers en ballonnen aan de muur. De carnavalsvierder laaft zich aan zoete melancholie en pulserend lentesap. Adrenaline stijgt dan dwars door bloed en dansende ledematen, rechtstreeks naar het hoofd. Niet aflatende dorst wordt gelest met blond schuimend bier, witte wijn en zoete cola.
Carnaval is een feest van loutering en verkenning. Baas en werkman, man en vrouw, ze kruipen voor even in de huid van de ander. Bottom up en top down, all dressed up to impress. Clowneske metamorfoses en ludieke transformaties scheppen voorwaarden voor een glansrijk narrenspel. De jaarlijkse zoektocht naar gepaste kledij biedt dolle pret. Zeeman, Kringloop, Action, Houtse Bazaar en internet, alles wordt afgestruind. Attributen worden wekenlang verzameld, allemaal ten dienste van een originele act.
Als Zweedse chef-kok is het niet lang zoeken. Een knuffelschildpad voor in de soep. Een koekenpan als plagend slagwerk. O ja, en pollepels, o zo multifunctioneel, als trommelstok of dirigentenstok of gewoon als microfoon. Een plastic Winchester en supermuppet Kermit, alles gaat mee. Er wordt ook flink geknutseld. Een megagrote poffertjespan, van stevig karton en tape, doet dienst als dienblad én gitaar. Een verfemmer wordt omgetoverd tot giga peperbus. Ook een hakmes van karton beplakt met aluminiumfolie wordt niet vergeten. Een plastic tas vol bospeen, bleekselderij en radijs maakt de maskerade compleet.
De optocht is een groot kleur- en muziekfestijn met praalwagens, geinige groepen en leuke individuen. Het publiek is goed gemutst en verkeert in lichte vorm van extase. Snoep valt uit de hemel en wordt door grissende kinderhandjes gevangen. Mager verklede pubers zingen flink gepuist een balorig lied. Nonchalant leunend tegen een winkelwagen volgestouwd met kleine kratjes bier. De handen in de lucht geheven met blikjes Baf en Bull. Enkele verdwaalde Zeeuwen hebben het Carnaval niet helemaal begrepen en gooien het strooigoed met ferme worpen terug omhoog. De prinsen bukken van schrik en strijken verontwaardigd hun veren recht.
Een antieke bierwagen met Belgische paarden komt in zicht. De optocht nadert zijn einde. Het publiek zoekt zijn weg naar have en kroeg. Er wordt gefeest, gedanst en gezongen en iedereen houdt vol. Diep in de nacht breekt het theater van het leven helemaal los en vinden acts hun vervolmaking. De chef-kok worshipt Kermit en schiet grimlachende carnavalsklanten met zijn Winchester, bedachtzaam van hun kruk. Poffertjespan, pollepel, zelfs Kermit, alles wordt bezongen. De hele kroeg gonst en glimlacht en schuddebuikt als een tevreden mens. Vriend en vijand zingen arm in arm hun laatste lied.
Gelouterd en voldaan keren carnavalsvierders lichtelijk aangeschoten richting huis. Even nog een hapje eten, wat slap geouwehoer en dan naar bed. De grijnzende maskers aan de muur knikken nog een laatste keer welterusten. Met muziek nagalmend in de oren duikt het moede lijf de koffer in. Het is weer voor een jaar gedaan. Wat rest is de herinnering, de foto’s en heel veel wee naar heim. Lieve Carnaval, tot volgend jaar maar weer…
In oude Venlose Carnavalsliedjes wordt het Carnavalsgevoel mooi vertaald en bezongen. Voor de liefhebber en dialectworstelaar hieronder de teksten van 11 juweeltjes.
….met nog een half dronken kop schreef ik rond 7 uur vanochtend mn commentaren en toen ik klaar was dacht ik – ik sluit meteen de wedstrijd – op het programma stond een wandeling door de vroege koude ochtendmist met nog dronken engelen in mijn hoofd – verder keek ik niet naar de computer of de mails meer. jij stuurde daarna – ik plaats jouw gedichtje vanavond met excuus – XXX
bij de buren hebben ze nieuwe gordijnen koffie bijna onbetaalbaar de lente laat dit jaar erg op zich wachten mijn nichtje gaat trouwen binnenkort
met mijn vrienden zucht ik over de wereld over de toekomst over wat er gaande is soms valt het stil
en we de woorden weer vinden gewone woorden van gewone dingen van ons gewone leven dat we zo koesteren en elkaar
de wedstrijd gesloten: ik schreef het al onder het gedicht van de immer geniale woordkunstenaar cartouche – zou dat dan het medicijn kunnen zijn in deze ‘door en dolgedraaide wereld’. de lezer hier heeft het voor het uitkiezen: ontkennen of én de woede, de berusting of het verzet dan wel de polonaise van alaaf. tot de bom valt natuurlijk.
dank aan alle dichters die instuurden – in poëzie kunnen we heel veel kwijt en zo ook op deze zondagochtend. ineens zijn de zondagochtenden in deze wereld een beetje anders. de onrust te lijf gaan met poëzie, al dan niet verkleed of met goud omhangen. kies ik vandaag toch voor de brug van rik van boeckel – goud!
Eens vroeg mij een psycholoog hoe voel jij je nou ik zei ik verveel me rot maar de wereld gaat kapot ik zie de werkloze matten kloppen ik zie de werklozende staat snijden in alleman behalve in boven Jan
ik teken het beeld van een oude vrouw op het witte doek dat valt ze legt haar handen in haar schoot even later is ze dood
ik loop over de brug van berusting naar verzet ik zeg trek je handen niet weg haal je schouders niet op keer niet om maar keer terug doe recht doe oprecht doe recht doe oprecht
o o dub in o o dub uit dub in de juiste club hé mamma hup hé mamma hap hé pappa haal je schouders niet op maar doe de juiste stap in de goede richting kijk om de hoek in jouw nest vol principes teken het principe van het silhouet teken het silhouet van het principe
maar zoek je roots zoek je wortels zonder een konijn te zijn zonder te zijn een haastig konijn een angsthaas een stom varken een stekelige egel een dronken kegel
hé pappa haal je schouders niet op de bierkaai vecht ook tegen jou.
Rik van Boeckel
fijn dat rik de tekst bij de opname leverde – ik verstond even – hema hup hema hap – wat moet de hema nou tussen al die woorden dacht ik – maar het is ‘hé mamma hup hé mamma hap’ – dat is andere koek. die brug die van berusting naar verzet wordt overgegaan is prachtig – en geeft precies aan op welke brug wij ons bevinden – in tijden van onzekerheid – tijden van verwoestingsbeelden op je netvlies – eerste wereldoorlog loopgraaf beelden – tijden van vernietiging, dreiging die we niet meer gewend waren. een hele generatie zonder oorlog waren we – tot die generatie horen ook de dichters die instuurden deze week. ook rik wakker geschud uit zijn voor hem meer normale universum bubbel – de tijd en ruimte van hemel en aarde teruggebracht tot de door hem beschreven brug – dat de schouders niet meer kunnen worden opgehaald.
Rik van Boeckel – doe oprecht! over de brug van berusting naar verzet
Jorge Bolle – toegezongen door Boudewijn de Groot
Frans Terken – varen in gure tegenwind
Max Lerou – van de endeldarm en de windbuil
Cartouche – haatpraat, het gaat, zingt rond
Anke Labrie – een dichter
wie wint de enige echte virtuele – rare wereld – trofee op pomgedichten? we leven tussen Karna-val en WW3 – tussen limburg en het witte huis – tussen een witte vredesvlag en vers bloed – tussen dichters en liedjeszangers. een enerverende tijd. krijsende meeuwen op een dak dode mensen op de grond. ik begrijp ook als dichters het zwijgen er toe doen. we gaan het zwijgen lezen. u kent de regels: gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
ik kan het niet
nu ze er niet meer zijn en je hun zwijgen niet meer hoort en ook hun kleren zijn vergaan hoor je overal dezelfde taal weer
kon ik maar schrijven zoals jij kon kijken ik zou niet aarzelen en schrijven over de vrede een prachtig lied
maar kijken zoals jij kunt kijken ik vermoed ik kan dat niet
pom wolff
niet raar
de wereld is niet raar, zag net nog een zwerm vogels kleuren maken in de lucht, hoorde kinderen zingen, rook de geur van mint in mijn verre tuin, proefde jouw zelfgebakken cake en vroeg om meer
wat raar is is dat ik nog t v. kijk, ingezonden brieven schrijf en naar kleine presidenten kijk die vroeger werden toegezongen door Boudewijn de Groot
Jorge Bolle ‘slaap maar lekker in je mooie witte huis’ zong boudewijn de groot toch ooit – (zo ongeveer) – het is niet veel anders geworden een halve eeuw later. en wat we tegenover gekte kunnen/moeten zetten – is beschreven in de eerste strofe –
‘deze eerste strofe met geluiden en beelden uit een ver geleden’- ik hoop dat ik de passage hiervoor nooit hoef op te schrijven.
Goedemorgen Pom, Ja, een rare wereld, maar dichters doen er niet het zwijgen toe, dat zou teveel eer zijn voor de idioten aan de andere kant van de oceaan. Wij blijven ons roeren, ook in roerige tijden! Weekendgroet, Frans
Over de grens
Je kunt van deze zee wel de naam veranderen maar het blijft hetzelfde nat dezelfde golven die zich opwerpen en schuimen en spatten
wij peddelen voort in ongewisse richting bedacht op onstuimige stroming en springvloed windkracht die onder hoogspanning staat
en zie al die koppen op het water om daarop te varen in gure tegenwind waardoor we haast niet blijven drijven
amper vooruitkomen met handbeweging die helpt ons te verplaatsen in het onbestemde het trekt diepe sporen in het voorhoofd
maar wij hebben armen om ongetemd te roeien monden waarmee we tegen spoelregens blazen
hoe we grommend onze verte veroveren geen grens of wij slechten de boom
frans beschrijft de ellende in termen van gure tegenwind en het onbestemde – een barre tocht en we varen met hem mee – in deze overlevingstocht – we overleven hoe woest de golven ook.
trump – de endeldarm van poetin
zijn pijp kan wel naar maarten zo lang al leeg de kop koud en toch schreeuwen van kusmeklotenoekraïner – de doorgeprikte tongblaar van een aarshaarluis
maar onweersproken staat deze kolossale kringspier verlammende kontkorstkromtaal kakelende puist zonder pus bij het volk toch gewoon als windbuil bekend
ml
max kiest voor het kanon – geen woord frans bij. de woede. de met lerou geladen woede. ik zou op mijn verradersschreden terugkeren meneer de president als ik u was – nee hier geen welterusten – u legt het loodje – het loodje van lerou.
Ja Pom,
het is me wat ,vandaag de dag dromen van vrijheid, vrede, vrijen leven in onzekerheid, oorlog met onszelf
geen weet meer hebben hoe vooruit of achteruit, wie onze vriend of vijand in een door- en dolgedraaide wereld
laten we met zijn allen eens gek doen zetten wíj de wereld weer op zijn kop
Zotteklap
haatpraat, het gaat, zingt rond als de klanken van een trompetter in het leger van een zelf benoemde over het paard getilde prins
het slaat gaten, ronder dan een kogel dodelijker dan een granatenregen in het tere weefsel van een rede- en radeloos geworden volk
dat zucht en steunt en zuigt het merg uit zijn botten, een laatste beetje hoop op een leven in een wereld die nog een keer 180 graden kan draaien
vooruit mensen, het mombakkes opgezet nog lang zo gek niet, nu raar niet meer zeldzaam is zoals ooit – op zijn engels maar gewoon het nieuwe normaal
verder zwijgen geeft heus geen pas dus laten we zingen en springen elkaar Aan- en Bepraten dat waar een wil is onze weg is
01-03-2025 / Cartouche
een pleidooi voor carnaval en iets van rob de nijs’ zijn trompettergeschal klinken in de als altijd geniale woorden van Cartouche door. zou dat dan het medicijn kunnen zijn in deze ‘door en dolgedraaide wereld’. de lezer hier heeft het voor het uitkiezen: ontkennen of én de woede, de berusting of het verzet dan wel de polonaise van alaaf. tot de bom valt.
een dichter
een dichter kan de gaten in de taal niet dichten met het mooiste goud ook niet met het goud van zwijgen
wel kan hij waar de taal ontspoort hij hoeft niet eens naar Babel toe proberen iemand te verstaan
de ander is geen vreemde meer zijn ideeën zijn niet langer raar als je kunt luisteren naar elkaar
dan wordt de fundering stevig van de toren die gebouwd kan worden waarop voor ieder mooie vergezichten
een opbouwend gedicht van Anke – ik zie in het afgebeelde maanlandschap een mens zijn/haar of andere vergezichten overwegen en voorzien van woorden die door een ieder zijn te verstaan.
Zestien jaar lang waren Gerdin (Din) en ik Bos-en-Lommer/BoLo-maatjes. Vanaf zeker moment kwam ik elke donderdagmiddag bij haar langs met een flesje wit en wat knabbels. Beregezellig altijd op ‘Din d’r dag donderdag’, ‘Dins dag donderdag’. Ja, jongleren met taal ging ons altijd goed af. Haar invallen, op papier gezet, noemde ze bijvoorbeeld ‘Gerdingetjes’. Iedereen afroddelen was een vast borrelonderdeel. Klagen over (stadsa)sociale verwikkelingen. Over enge buur- en verbouwlui, waarin zij mij overtrof. Haar weirde, luidruchtige bovenbuurvouw, de ‘Stamppot’, (die wel na een persoonlijke verbouwing veel beter in zijn vel bleek te zitten, iedereen blij). Over die andere, eeuwigdurende verbouwing ging het, een hel voor Gerdin, in de hoofdrol de communicatief ijskonijnig door stof en gruis hooghakkende verbouwregelmuts Truus de Mier (Mier Tuut). BoLo-brede ergernissen wierp ze tussen de glazen Vinho Verde, van vol betegelde tuinen en expats tot bakfietsenterreur. Ook lieve dingen. Din het vogelvrouwtje. Het grote balkon was een paradijs voor haar gevederde vrindjes. Net op tijd heb ik haar vierpoter Appie nog mee mogen maken, de zieke kat die ze tegen de klippen op, schier tot de bedelstaf gerakend maar bleef oplappen. De oplapjeskat. Oplap-Ap. Een enkele keer vroeg zij op zo’n knusse Dinderdag, het onderwerp levenseinde steeds minder mijdend, of ik bij haar afscheid zou willen spreken. Ik dorst er niet aan te denken, maar beloofde het natuurlijk. Wel, het is zover. Ik ben al begonnen en kan uiteraard niet voor een anderspreken. Het is vooral Din en een beetje ik. Als rode draad met subtitel: ‘het goede leven – een streven’. Tot steun was mijn digi geordende tekst-en-beeld-‘aerchief’. (Din noemde me trouwens Aro of Ro. Mensen die haar dierbaar waren gaf ze andere namen, die alleen zij mocht bezigen. Je hoorde er dan bij, deed ertoe.) De foto’s fristen veel ‘Gerdinneringen’ op (deze woordspeling had ze ook vast gewaardeerd), toen ik vorige week door de jaren struinde.
Ik leerde haar vanaf ’03 op het Amsterdamse Gouwe Ouwe Koor kennen, het AGOK. De Plantage. Toen we BoLo-buurtgenoten waren, ging het los. We woonden plots vlak bij elkaar. In ’06, het jaar van mijn verhuizing naar de Solebaystraat, waren we meer dan kennissen. Ik mocht het vroegere bed van Bonne komen ophalen. Met een extra koorkracht zeulde ik het gedemonteerd in etappes door de Admiraal de Ruijter- en BoLo-weg en liefst 61 traptreden op. Toch niet zo erg als die piano van Laurel & Hardy, het duo dat weleens passeerde. Eenmaal durfde ook Din de trappen te beklimmen, voor mijn 50e verjaardag. Wanneer zij het koor verliet – (mede) vanwege een botsing en plein koorpubliek met een minstens zo aanwezige tenor – weet ik niet meer, maar de foto’s zeggen dat het in ‘11 echt voor ons begon te bruisen, ook buitenshuis. Allesis goed op te hangen aan Din-gerelateerde begrippen die school hebben gemaakt en aan verschillende clubjes waarover het gebruis overzichtelijk kon verdeeld.
Zo was daar eerst fietsclub de Amsterdamsche Vélocipède Vereeniging (AVV) De Trappers. Met Gerdin en andere (ex-)koorleden ging ik naar Spaarndam, door Landelijk Noord, langs De Zaan (‘Ge-Zaanlijk opfietsen’). Prima te betrappen, het tevredenstellen van de inwendige mens ook ingecalculeerd. Ik gidste, was de BV (‘beller-verteller’) met wat weetjes over de plaatsen waar ik ons liet halthouden en aanverwante zaken. Leuke tijden, vooral door Dins aanwezigheid. Zij had met haar kennis veel toe te voegen, bijvoorbeeld over de tram met de koplampogen, de Kikker, en de Blauwe Tram, die ook door de Admiraal de Ruijter ging, helemaal naar Zandvoort. Wisten wij. Of nog niet. Maar zij kende de details. Die waren haar kracht. Haar vroege herinneringen waren helemaal raak.
In die tijd begon ook het begrip datsja opgeld te doen: Gerdins eh… woonwagen op een volkstuinencomplex aan de Westeinderplassen. De ergerlijke tuintokkies verderop bracht zij steevast ter sprake met hilarische imitaties van het gajes, hun uitlatingen en het accent. In ‘11 vierde ze op de dats haar 65e verjaardag uitgebreid. Ik trof er meer vrienden, ook familie voor het eerst. Met dichter P. en partner (wij vier gingen ons Tafeltje 4 noemen, naar een tafel in dichterscafé Eijlders) hebben we ook datsja-dagen gehad en zijn we aan de plassen uit eten geweest. Eén geënsceneerde kiek, juni ’17, is klassiek: Din trekt op die stormachtige dag met moeite dichter en probleemwolf P. (‘Pomski’ voor haar: hij hoorde erbij) uit het schuimkopgolvende Westeinder nat op de bekeide oever. Over bruisen gesproken: die dichterszondagen van Eijlders! Din raakte zelfs bekend als ‘de koningin van Eijlders’, al werd ze net zo makkelijk als té aanwezig onttroond en op haar oorspronkelijke plaats ge… ge-‘ssst!’ Oké, het was na welk samenzijn dan ook ondenkbaar dat men zich haar aanwezigheid niet herinnerde. Maar ja, Gerdin hè? En er waren al genoeg muurbloemachtigen.
Dan de jaarwisselingsfeestjes op de Admi, zoals zij haar woning afkortte. Want van afko’s hield ook zij tot in het absurde. Op oudejaarsavond ’11 ontving zij koorlieden, onder wie de twee zgn. ’hoeden’, die tevens stamgasten van genoemd café waren. De Admi-nieuwjaarsborrel van ’19, met woord- en beeldkunstenaars, is ook niet onopgemerkt gebleven. Ik had een giga pan erwtensoep meegenomen. Of het voor een weeshuis was. Een snerthoeveelheid kwakte direct feestelijk op haar tapijt. Het schoonmaakwerk van de ‘poetsclub’ is gekiekt. Op film staat wat Gerdin op haar praatbank als een soort gesproken column in de kring wierp over de vreemde, caleidoscopische levensvormen van kunstenaarskolonie Ruigoord. Flink boven het theewater was er nog afsluitende samenzang: het lied ‘Pleinvrees’ op de melodie van My way.
Het basisteam van Tafeltje 4 ging ook in Amsterdam uit eten. Sinds ‘15 of zo. Het dichtersdagje Texel, januari ‘20, café De Kastanjeboom, was helemaal uitwaaien. Vlak voor corona. Ze genoot. In iets andere samenstelling vierde het Tafeltje het zgn. ont-Smeetsingsdiner, maart ’16 (thema: Mart Smeets moest onschadelijk gemaakt worden, geintje uiteraard, afrekening in het horecacircuit). De BoLo-tent Van de Buurt, bij de Rijpgracht, bleek met de dure én karig geschonken borrel pedanter dan de naam deed verwachten. De chef die de borrelkarigheid persoonlijk aan tafel kwam verdedigen is ons bijgebleven. Ook de Smeetsige kretologie. ‘Nou ga ik iets heel geks eten’. ‘En dan krijg je die rekening en dan huil je wat… en dan?’
Nog een borrelclubje. De HELL-posse, een afko met de achternaaminitialen van de vier betrokken (ex)koorleden, onder wie de bas die Gerdin als enige ‘Lodewijk’ noemde. Precies, ook hij deed er bovengemiddeld toe. We spraken af op het terras van Podium Mozaïek op de BoLoweg. Of binnen. Maar het was vooral met haar alleen dat ik bij ‘t Podium Mozaïek wat ging drinken. Een pnibi! Haar mooiste afko: een Pniëlbiertje, naar de kerk die ooit in dat volksmondige ‘theelichtje’ gevestigd was. En och, het Nederlands Blazers Ensemble! Ze nam me vaak mee naar een NBE-concert in de bovenzaal. Eén keer was het buiten. Gratis voor buurtbewoners. Goed geregeld. We borrelden en bitterden ook in het soms iets té Mokumse café ’t Binnepretje (zonder tusse-N), afko: ’t Bip. Nee, het leven was niet altijd zo slecht.
Genoemd mag zeker de presentatie van haar autobiografie, gelijk met de viering van haar 75e verjaardag op buurtboerderij ‘Ons Genoegen’, Westerpark. Minder fraai – maar het dient gezegd – was onze brouillage daarna vanwege, zeg maar, een ‘kritiek geval’. We botsten ten tweeden male (eerder iets met een column waarmee ik haar, vond zij, het gras voor de voeten wegmaaide). Mensen hebben soms een gebruiksaanwijzing (sprak hij die gast in de spiegel op strenge toon toe), naar zichzelf of een ander toe vertaald. Gerdin had dit vast wrakkig geformuleerd gevonden, en dat is het ook. Maar we bleven niet ‘uit elkaar gebrouilleerd’, nee, we kwamen steeds als nog dikkere maatjes dan we waren terug.
De laatste jaren vond ik de mooiste. We zijn terug bij de Admi-dinderdagen. Ik hing aan haar lippen. De belezenheid, literatuur, poëzie, het rijke filmartistieke verleden. Gerdin was opgeleid in scenario en regie aan de Nederlandse Filmacademie, was o.a. filmrecensent van De Volkskrant, heeft boeken over film op haar naam staan. Haar vriendschappen en vroegere contacten met grootheden uit die milieus maakten indruk. Guus Luijters, Willy Lindwer, Monique van de Ven, Kitty Courbois, en vele anderen. Ze ontmoette in Knokke zelfs Fluxus kunstenares Yoko Ono, toen die nog niet eens aan die Beatle hing. Ze was ook vrijgevig, schonk me o.a. boeken van genoemde Guus Luijters en Ton Heijdra’s geschiedenis van Amsterdam West. O, Hans van Sweeden! Als tiener heeft ze zelfs die charismatische componist/acteur gekend. Da Costakade. Hans, door Louis van Gasteren nog gefilmdocumenteerd. Verhalen!
De laatste jaren, toen ze almaar minder mobiel werd, waren voor haar als steeds kortademiger ‘longlijer’ zwaar. Naar de keuken gaan was al bijna niet te doen. De lunchvoorstellingen op woensdagen van – last but surely not least – de volle Bellevueclub trok ze al lang niet meer. Maar we appten dagelijks, ook als ik aan de stadswandel was. (Ze hield ook helemaal niet van telefoneren, zei ze. Om haar stem te kunnen horen moest je haar zíén.) Ik verzond foto’s, om de tig meter gestopt. Kwam er eindelijk achter wáár op de Nieuwezijdsze in haar wildere jaren precies had gewoond. Bij de Sint Luciënsteeg. Juist, dat blok waar je omheen kon lopen! Wow. Ze sprak er vol melancholie over. De cartoons van Kama, Fokke en Sukke, Hein de Kort en meer: elke dag. Ook het steeds schokkender wereldnieuws kwam voorbij. ‘Compleet mislukt project, die mensheid,’ zoiets zei ze dan. ‘Schrappen die boel. Laat er alsjeblieft zo snel mogelijk een meteoriet inslaan. Bij de dino’s is het ook gelukt.’
Din is vorig jaar april nog per scootmobiel (‘slakmobiel’) helemaal naar de Rustenburgerstraat komen tuffen, nabij de Amstel, waar ik sinds eind ’22 woon. Het ronden van de Krommert was even traffic-tricky, verzuchtte ze. Ik viel achterover van verbazing. De hele Stadhouderskade af! Maar nu geen 61, maar 16 traptreden beklommen. Dat scheelde. Vinootje – eentje maar! ze moest nog terug! – en hapjes op m’n zonnige balkonnetje, de kat aaibaar erbij. Dappere Dodo Din. We hebben in ’24 nog getwee op het IJ-kantineterras bij NDSM gezeten. Net zo mooi. Het terras van WesterVilla met de Blommen, ook fijn! Wat memorabele zonnige Admi balkonsessies, haar gouden vriendin de beeldend kunstenaar Hennie erbij, verjaars-Juttertje, ach, zo gezellig. Het bruiste tot het gaatje.
Vorige week stokte de chat. Lieve Din, ik zal je blijven missen. Aan je blijven denken. Dankjewel voor de vriendschap. Dear Din, Dinnelijn, Dinnelijneke, Dinnelijnekewitwijneke.
Afgelopen vrijdag stapte ik café De Bel binnen. Het was een inspannende week geweest en ik had zin in een grote bokaal Duvel, in mijn eentje. De tafels en krukken waren bevolkt door mensen die gemiddeld ouder dan ik waren. Ik groette de donkere man, die altijd aan de kop van de bar staat. Hij was niet meer zo jong van vroeger. Ik kom al meer dan twintig jaar bij De Bel, dus dat is op zich niet verwonderlijk. Maar nu viel het me ineens op. De tekst die ooit boven de bar is gekalligrafeerd is langzaam aan het vervagen. Ik bestelde mijn Duvel, bij de barvrouw, die ook ooit jonger was geweest.
Ooit werkte Romano hier nog en kwam ik na poëziewedstrijden op woensdag zat binnenzeilen om een toegift te geven op de open mic. Dat was lachen. Maar zelfs Romano, die intussen bij de Riddert werkt, begint net als ik grijze haren te vertonen. Desalniettemin verscheen een glimlach op mijn gezicht, toen ik op de PIN-terminal zag, dat ik een schamele € 4,50 moest aftikken.
Ik liep de zaak door, de trap op naar het entresol. Daar nam ik plaats aan een tafeltje met uitzicht over de begane grond. Vroeger kon je ook naar buiten kijken, maar nu was er tot borsthoogte mat plastic folie op de ruit geplakt. Waarom je zoiets zou doen was me totaal onduidelijk. Bij gebrek aan uitzicht staarde ik de zaak in. De zaak was bevolkt met mensen, die bijna allemaal ouder dan ik waren. Sommige meer verlopen dan de ander.
Aan de bar zat een man van mijn leeftijd, die we thuis de Oesterman noemen. Het is een kale stamgast, die misschien al wel langer bij De Bel komt dan ik. Als ik me niet vergis woont hij er naast. De eerste keer dat hij me opviel, was hij er met wat ik denk dat zijn kinderen waren. Het waren twee getinte kinderen en hij droeg een soort bontjas. Hij scheen me niet gelukkig. Ik maakte daar uit op, dat hij waarschijnlijk een scheiding achter de rug had. Later zagen we hem in verschillende rollen zoals haringman, bouwvakker, quizmaster en zoals gezegd oesterman. Hij dronk een Westmalle Tripel. Het zwaarste dat er in De Bel op fles te krijgen is. De laatste halte wat bier betreft.
Wat nou, als ik in zijn schoenen had gestaan? Wat als ik nu nog dagelijks bij De Bel zou zitten? Mijn kinderen nooit zou zien? Van de één naar de andere dag aan de toog zou leven? Terwijl er steeds meer mensen aftakelen en afhaken. Terwijl de verf bladdert, de teksten boven de bar vervagen, de lampen gemaakt van dia’s stof happen en uit elkaar vallen, de langspeelplaten bijna van het plafond vallen en de lege plekken ertussen nooit meer gevuld zullen worden met nieuwe elpeehoezen. De groeven in de vloer, die dieper worden, de maandag niet meer open door personeelstekort, maar vooral dat stomme plakfolie voor de ruiten. Dat blijven geen keuze is, maar een gewoonte. Het hotel California der kroegen in het Oude Noorden. Ik zet mijn glas en fles op de bar en vertrek. En laat de Oesterman op de zaak passen, tot ik weer een keer voorbij kom.
www.pomgedichten.nl heeft het exclusieve recht gekregen om 65 teksten van Miriam Al tweewekelijks op de woensdag te publiceren – dat gaan we doen! de teksten zijn door haar helaas overleden vriend Merik van der Torren nog net voor zijn dood uitgetypt en van een nummer voorzien én in een blauw mapje gedaan. vandaag tekst nummer 31 – dank je wel Merik – dank je wel Mirjam Al.
ik wou dat ik geboren was in een café met een aquarium en een biljart en altijd mensen in de buurt de mannen met een biertje en biljart die vrouwen willen leren hoe de keu te houden
in dat café waar ook een jukebox was zou ik dan spelen en als ik in de rondte liep kreeg ik soms een glaasje prik van iemand tot dan mijn moeder zeggen zou zo is het wel genoeg
dat kon me niet veel schelen dan want met altijd mensen in de buurt een soort visite eigenlijk houdt ze haar handen thuis
ik geloof – ik houd die dingen niet zo precies bij – dat mijn dochter zinzi – ongeveer één gedicht in haar leven heeft geschreven – dat gedicht is een nogal kort gedicht –
‘de doot de doot geen snoep geen drop geen broot geen fruit niks’
zinzi schreef het gedicht toen ze vijf jaar oud was bij de ‘doot’ van herman ‘broot’ in 2001. in oktober 2017 werd de foto genomen die hierboven is afgedrukt. het gaat echt te hard jongens en meisjes – geen lisan lauvenberg meer, geen merik van der torren meer en geen gerdin linthorst meer. geen snoep, geen drop, geen broot, geen fruit, geen goudfazant voor 40 a 50 procent van de aanwezigen, niks meer! durf ik nog wel een foto te nemen.