Peter Bergers berichten uit douce france: “Vannacht zijn alle boomtakken zwart want de maan viert feest boven een schel verlicht wolkendak…”

Vannacht zijn alle boomtakken zwart want de maan viert feest boven een schel verlicht wolkendak. Een verre uil huilt langgerekt alsof ´ie schreeuwende honger heeft. Het klinkt als ongetemd verlangen. De voordeur ploft piepend tegen haar natuurstenen sponning. Binnen klinkt een slome doffe dreun. Afgezien van het smachtende sissen van de smeulende haard is het muisstil in huis. Het vuur knettert dankbaar zodra ik er een uit de kluiten gewassen houtblok op gooi. Haar hongerige vlammen zingen. We want more. Ze is betoverend. Het vuur. Ik kan er uren in verdwijnen. Het huilen buiten klinkt inmiddels knap dichtbij. Ik zie het grijze monster bovenop de betonnen elektriciteitspaal zitten. Pal naast het huis. Plots spreidt ze haar machtige vleugels en zoeft boven haar schaduw geruisloos langs het raam. De klauwen bloeddorstig naar voren gestrekt. Zondag is uilenballen dag.

Peter Berger

Share This:

Vera van der Horst wint de enige echte virtuele – en wat brengen de dagen ons deze dagen – trofee op uw pomgedichten punt nl

we moeten deze week de eer wel laten aan Vera van der Horst – GOUD – en van harte – die onvergankelijke schoonheid die zij wist te leggen in haar laatste strofe regel: “en buiten waait de wind de aarde leeg” – tegen zoveel schoonheid kan geen dichter op vandaag: ‘en buiten waait de wind de aarde leeg‘ – zelfs marc marie was er even stil van. dank aan alle dichters voor de mooie gedichten – we kunnen de dag door we kunnen de dag weer aan. geniet Vera:




van vrijdag op zaterdag

we misleiden de muren, de kamer, het huis
-waar je net binnenkwam en weer uit zal vertrekken-

je bleef, ik kleed de ochtend aan
met handen uit een ander leven

waar ik de weg niet meer in weet
de tafel van de nacht dek

wijn dronk uit je mond
maar hèm niet vond als ik je ogen open likte

en buiten waait de wind de aarde leeg
 
 
Vera van der Horst


<!–
 
‘… en hij bleeeeeeeef….. jaja’ – gisteren in de Meervaart (theater Osdorp) Marc Marie H genoten – die zou hier wel een kwartier van zijn show mee kunnen vullen – ‘en hoe heet ge’-  VERA ooh Vera mooie naam – bleef ie echt?  ….
en dan lezen we plotsklaps die wereldregel – ik val van mijn stoel van deze poëzie –

‘en buiten waait de wind de aarde leeg’


 

Vera van der Horst: en buiten waait de wind de aarde leeg

Rik van Boeckel: lichter dan de tijd

Frans Terken: aan de rand van het gat

Ien Verrips: ook al loog je tegen me

Cartouche: Verwijt een dag nooit wat er kan gebeuren

Anke Labrie: tijd om op te ruimen

itmar Bakker: Leg zes kaarten neer, zo; omlaag. Dan de zevende—omhoog,

Wie wint de enige echte virtuele – en wat brengen de dagen ons deze dagen – trofee? op uw pomgedichten punt nl – ze brengen ons van alles, van de ziekte en de dood, van de liefde en de herinnering, van de scheiding, van de weemoed, van de berusting, de woede nog, de ontkenning wellicht – en ook van de lust. we lezen graag van wat de dagen de dichters brengen – zij kennen de regels: gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak  – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.

de dagen die

wat het mooiste was toen
tussen weet ik hoeveel mensen

er was niets
geen decor en geen verleden

behalve jij en ik
en het gras waarop we zaten

de dagen die niet over gingen
de dagen die een leven werden

pom wolff
Lichter dan de tijd

Het verleden rijmt glorieus op ‘t heden
de korte toekomst roept ons al aan

lichter dan de tijd slaat de klok haar ritme
lichter dan de lucht vliegen de dagen

groen is nog ‘t vallend herfstseizoen
schilderend de uren van geel tot bruin

kleuren in de maanden van de wandelaar
brengen troost verzoening en rede

lumineuze ideeën zullen opzwellen
uit de geestrijke dagen van vergeving

tijd in herinnering aan eenzaamheid
vervliegt in de fundamenteel misse straat

de stad ademt frisse ritmische gedachten
boven huizen waar dichters wonen.

Rik van Boeckel
20 november 2021


<!–
rik verkleint en verlicht  de eenheden verleden heden toekomst – de tijd, de jaargetijden en de maanden tot de stad, de straat, het huis waar de dichters wonen – om de eenzaamheid te laten vervliegen. Marc Marie H zou het kunnen waarderen. “Ge vliegt heel wat af he Rik – hoe heet ge – Rik ja toch wel Rik he – dan heb ik het goed verstaan – in uw hoofd is het niet rustig he Rik? maar ge geeft het wel allemaal een plaatsje – dat hebt ge mooi gedaan Rik. en wat doet ge in het leven Rik? oja dichter jaja dichter – dichter bij wat Rik? uw woorden maken het leven lichter he Rik – dat heb ik toch goed begrepen he. jaha dat kan ook nog gebeuren.”
 
Karwei

‘Karwei’ roept hij driemaal
want werk moet aanhoudend verzet
volgens de glad gekapte voorman
die van achter de feiten aanlopen
zijn handelsmerk maakt

altijd strak de lach om de mond
de ogen gericht op gindse verten
die voor hem onzichtbaar blijven
handen die een betoog bijstaan
zonder het te onderstrepen

de ziekte van geen neus hebben voor
gevangen in chronische verkoudheid
niet kunnen ruiken waar het echt om gaat

ja het is een hels karwei
van met twee handen gebaren
dat je zo je eigen graf graaft

zal het een dichter zijn die niet treurt
aan de rand van het gat

© FT 20.11.2021


<!–
of hier nou de wappies of de voorman der wappies beschreven worden – en hoe heet ge? zou marc marie H aan frans vragen. en wat doet ge in het dagelijkse leven?  ‘alweer een dichter in de zaal’?  frans mooie naam frans, frans. en ge schrijft in het nederlands? ja toch frans. ja die voorlaatste strofe daarmee hebt ge het goed getroffen frans – dat ie vooral snel mag door graven he – of bedoelt ge hier toch een politicus uit de regering frans. poëzie is toch een ander vak dan cabaret frans. ge kunt mooi schrijven. cabaret is vluchtig frans. vluchtiger.

voor even  dacht ik voor jou
het verschil te maken
voor even was ik meer dan
een beetje verliefd
 
ook al loog je tegen me
en keek je op me neer
ik bleef in je geloven
zonder jouw liefde had ik
geen leven meer
 
alleen ga ik nu naar het stadion
een eenzame kerst zie ik tegemoet
en als je aanklopt weet ik vrees ik
dat ik de deur opendoe
 
IenV nov 2021


Ien heeft zich laten inspireren door de volkszanger die ons al weer tijdje geleden ontvallen is. nou zitten we nog met het monster dat ie ons heeft achtergelaten. maar ja we hebben altijd zijn levensliederen nog en het prisma woordenboek. de ouwe hazes is gelukkig voor iedereen. Ien schrijft over de liefde die voorbij is waar hazes ook over zingt. en het is altijd weer een laveren tussen ontkenning en berusting. aan het eind wint de berusting – maar toch maar toch. hazes dood maar gelukkig hebben we Ien nog.



Winter staat op springen

het lijkt men houdt zich dood
telt zijn zegeningen op twee vingers
ik tel de dagen terug om te belanden
in de glans – jouw baai van Alcúdia *
 
verwijt een dag nooit wat er kan gebeuren
bijvoorbeeld: gaat je eilandliefde dood
op zondag – vergun mij deze quote
er blijven zeven dagen om te treuren
 
waarvan de eerste ook steeds wederkeert
het duurt een leven voor dat is verteerd
met de week elk uur zwijg ik beter
zwelg ik van verdriet om niet

(* plaats in het noorden van Mallorca)
 
21-11-‘21
Cartouche


<!–
‘ge lijkt me geen lachebekje beste man. zou Marc Marie H zeggen – en hoe heet ge – en wat doet ge in het leven – nouja zeg al weeeeeer een dichter in de zaal. Cartouche hoor ik het goed. is ze op zondag doodgegaan Cartouche? en dan nog op een eiland ook – hoe krijg je haar er van af he  – wat zegt ge – ge bent er nooit meer vanaf gekomen? van het eiland bedoelt ge cartouche of van haar of van beide(n)? maar ik heb wel met ge te doen hoor. ge kunt wel mooi schrijven maar ge kent ook wel het verdriet dat het leven op een mens weet te leggen:

met de week elk uur zwijg ik beter
zwelg ik van verdriet om niet


fijn ook dat ge elke week voor troost de weg naar pomgedichten weet te vinden.

eindelijk tijd om op te ruimen
hoorde ik van vrijwel iedereen
ik kijk eerst naar mijn boekenkast
word al moe bij het idee

lummelen en lanterfanten
nooit gedacht dat ik het kon
hoewel het eeuwig schuldgevoel
nog wel een beetje knaagt
 
‘Dwars tegen de keer’ een dikke pil
waarin ik ooit begonnen was
blijkt niet zo’n goed idee
 
Ida’s ijver wordt breed uitgemeten
of zij ooit gelanterfant heeft
en alleen maar lekker lui  wou zijn…
 
anke labrie
(21-11-2021)
bij de biografie van Ida Gerhardt
door Mieke Koenen



<!–
marc marie H zou vragen: en uw naam? ankie, wat zegt ge ankie, wat, hoe – oja anke – anke, anke toch heb ik het nou goe  verstaan anke? fijn – anke mensen. anke ge houdt niet erg van opruimen he? maar hoe is het in ankes huis Anke – kunt ge daar en daarin nog wel lopen in uw huis. ooo gelukkig. ja die Ida – wat schreef ze veel he anke, niet om door te komen zo veel. ik heb Ida hier ook nog liggen hoor – wie haar wil lezen mag het hele boek hebben hoor Anke. gelukkig Anke schrijft gij veel toegankelijker dan onze Ida ooit schreef. ze moest natuurlijk veel schrijven Anke dat het haar een keer zou lukken om een gedicht te schrijven waarin wel een mooie regel te vinden zou zijn. nee anke geef mij maar vera’s: – ‘en buiten waait de wind de aarde leeg’ – misschien moet ge vera eens raadplegen anke – met haar wind is uw huis in een mum leeg gewaaid en opgeruimd!

PATIENCE

-20 november 2021
Leg zes kaarten neer, zo; omlaag. Dan de zevende—omhoog, en
Daarop gaan dan steeds rijtjes van zes, vijf, vier, drie,
Twee, één—telkens moet de laatste plaat
Omhoog liggen; als kinderen die
In hun slaapstee zijn,
Die ogen

Kijken naar je. Nu leggen we kaarten op elkaar, vormen een straat
Omlaag; dat heet een ‘Huwelijk.’ De rode acht, van daar
Op de zwarte negen; zwart op rood
En zo voort; dus spelen maar.
Die boer met één oog
Daar, gaat

Op de hartendame. Of ruitendame, mag ook. De koning, als baas,
Mag op elke lege plek. We vormen, leggend, rijen:
Net families met een lange heraldiek.
Als vanzelf is de mijne
Zuiver antiek.
De aas

Naar deze open plek in ’t midden. Alles telt dan daarvanuit
Omhoog, in series; ‘Fundamenten’ genoemd,
En blijft daar—als geld op de bank,
Solide als helden geroemd
Uit hoofde van rang:
Die duidt

Iets aan. Dan neem je, drie per keer, kaarten uit de voorraad hier
Ter hand; maar speel de stapels van een ‘Fundament’
Het eerst: al die ‘Huwelijken’ bestaan
Alleen maar tot hun groter end.
Kijk wat we overslaan,
De vier!

Soms sla je echt net over wat je nodig hebt. Maar ’t is alleen
Ons twee, dus pakken we een dode kaart. Zie je wel?
Je schreeuwt niet om politie, zal ik gokken.
Zo leer je dan de regels van het spel,
Zit je niet te mokken,
Alleen.

Maar hoe goed of slecht je het ook doet; ’t is hetzelfde, evenwel:
Alles wordt op jou uitgespeeld, daarna ben je klaar.
Drink op je verlies, tel al je punten bijeen.
Waarom probeer je niet nog maar
Eén glaasje, nog één
Snel spel?


***[D.B.]

een heerlijke afsluiter van onze ditmar, geheel buiten de orde van de 20regels-regel – het zal hem Wurst zijn. maar om herman brood te citeren>: “ik accepteer U zoals ik ben.’

Share This:

een tussendoortje van DITMAR BAKKER & de Rotary – ‘Ik weet het nog goed—ik werkte temidden de bollenvelden van Lisse & omstreken in een hotel-restaurant genaamd ‘Het Koekoeksjong’ of iets dergelijks, waar mijn bezigheden bestonden uit het scheppen van cannelloni en ravioli in bakjes en—neen, dat heb ik van Tjitske Jansen gejat, die nota bene zelfs in een bakkerij heeft gewerkt wat haar inspireerde tot het schrijven van meerdere gedichten over brood; …’

<
Pom, liefste,

Genoeg tijd en therapie zijn verstreken dat ik u vertellen kan over de Rotary. Ooit van gehoord, de Rotary? Kom, zet u bij het vuur. Ik schenk nog eens bij en zet de stem van Joop Komen op, de HEERE der heerscharen hebbe zijn ziel.

               Ik weet het nog goed—ik werkte temidden de bollenvelden van Lisse & omstreken in een hotel-restaurant genaamd ‘Het Koekoeksjong’ of iets dergelijks, waar mijn bezigheden bestonden uit het scheppen van cannelloni en ravioli in bakjes en—neen, dat heb ik van Tjitske Jansen gejat, die nota bene zelfs in een bakkerij heeft gewerkt wat haar inspireerde tot het schrijven van meerdere gedichten over brood; dit was een etablissement met clientèle als gasten (‘hoeren hebben klanten’), soupe á l’oignon waarin oudbakken pain werd gerevitaliseerd en chic eetgerei (‘een bestek is een raamwerk’) voor het verorberen van levend gekookte kreeften werd gedekt. In die poel van hautain—waar ik in zwemmen kon gelijk een karper in het kanaal, gezien mijn ouders alle Agatha Christie-vijflingen plus het meesterwerk van Amy Groskamp-ten Have in de kast hadden staan en ik die had verslonden, net als de De Dikke Van Dam, zodat ik het verschil wist tussen Russische en Engelse vreetschurerij en vetgangers hun kost kon geven waar het de vork links of rechts vasthouden betrof—kwam maandelijks een clubje haastmensen langs in een apert zaaltje. Tussen het werken door sloeg ik zoveel van de wijnen op tap achterover dat ik regelmatig danig vergat hoe het nou percies hoorde (“Vous pouvez vous asseoir oú vous voulez…”) maar ik kreeg pourboires dat het klonk in mijn zakken dus deren deed het me niet en de souteneurs wien mijn uiterst bescheiden loon gevorderd werd ook niet, zolang ik niet zo dronken werd als de gezeten geiten (die immers ook alles vreten) en de Sèvres juskommen niet uit mijn handen lazeren liet. Gods zegen moet erop gerust hebben, want nooit heb er ik ook maar een vingerkom laten vallen zoals ik voordien eens een hele toren volle koffiekoppen in elkaar liet donderen achter de schermen bij de Amsterdamse Arena, alwaar ik tevens een Hindoestaanse smakelijk van bitterballen zonder rund(!) liet eten tot ze niet meer door de Ceintuurbaan kon, al is het wel éénmaal voorgekomen dat ik een eter zijn fraai opgemaakt dessert in de fik liet steken zodat ik er mijn dienblad na anderhalve seconde op plakte. De blauwe kant was niet blij met mij dien avond. Maar ik dwaal af—er wordt veel geschreeuwd buiten op vrijdagavond.

               Eénmaal per maand, zo ongeveer tegelijk met mijn ongesteldheid, kwamen tandartsen, notarissen, huisjesmelkers en vrouwen die ongeveer twintig jaar jonger waren dan hun veelverdienende gaden bijeen om zich door voetvolk te laten laven aan de op één na goedkoopste wijn die het Van Der Valk-resort voor gevorderden bood en om hun versie van de ‘R’ in een achterafkamertje te laten schallen dat het behang ervan verschoot en de Polen die in het kamp, dat men een hotel noemde, woonden op te laten schrikken in hun benevelde slaap om half zeven in de avond. Omdat ik zo’n gladgestreken tronie had en bovendien soms nasaal sprak (“un bon vin blanc, oewie, oewie!”) werd ik juist geacht om les gros gourmands te amuseren en ervoor te zorgen dat hun trog niet leeg raakte. Dat laatste bleek vooral om ervoor te zorgen dat ze na het achtste glas wijn nog naar hun halfvrijstaande woning in Heemsteden-Aerdenhout of Cruquius konden rijden.
               Maar de bonnen waren het ergst, erg genoeg om een alinea met een voegwoord te doen beginnen. Zet u dichter bij het vuur als de kilte door uw botten trekt of u rilt bij de gedachte aan benzine, suiker of lillende vetranden om soep van te koken in ruil voor gewaarmerkt papier. Afgezien van de benzine en de suiker heb ik de lillende vetranden vaak genoeg gezien bij de Rotaryclub, vooral bij vrouwen die er al een decennium ‘bij’ waren zodat zelfs hun tennisleraar of yogadocent hen niet meer bliefde, terwijl hun eega’s gewoon een tweede gezin zochten. Nu ja, kochten.

               De bonnen dus—Rotaryleden houden niet van geld. Dat moet even over: Rotaryleden zwemmen in het geld, ze hebben voldoende geld om het tezamen in een pakhuis te stoppen waar malafide Disney®-figuren op af zouden komen, maar ze houden er niet van met geld bezig te zijn. Dat bleek uit de manier waarop hen wijn werd geschonken—het voedsel (neem van mij aan dat het personeel zo het wil beter eet dan de gasten, maar meestal heeft dat liever coke zodat men niet in slaap valt, de scherpe tongen & messen en hete doktersvrouwen & ijzers hanterend) vooraf besproken (over dat karig driegangenmenu en de meesmuilerij die het behoefde spreek ik een andere keer) maar de wijn!

               Als ik mij niet vergis, en dat doe ik regelmatig, werd de wijn aan dat volk geschonken á de royale somma van 4,75EUR per glas. Aangezien mensen Van Stand zich niet graag bezighouden met het slijk der aarde en ze smelten als ze de koperkleurige variant moeten aanraken, was door de echelons van de club afgesproken dat één en ander achter schermen en achteraf geregeld zou worden—spoel het beetje braaksel dat bij u opkomt gerust weg met de wijn die ik u nu schenk, het is een soepele Rhônewijn, die de (ik krijg het haast niet uit mijn bek) muh muh mènsen van destijds nauwelijks onderscheiden zouden hebben van afwaswater—hadden deze verstandige mmmènsen allen bonnen bij zich, die zij inruilen konden voor een glas Bacchuspis. Dit leidde keer op keer tot de volgende scène, waarbij de eerste regel optioneel is, maar ik zweer bij de grootste God die er is en de nagedachtenis van mijn tante Bertha bovendien dat ik alle benamingen tenminste éénmaal de stinkende revue heb horen passeren:

(optioneel) ROTARYKLANT: Ober / Diender / Wijnschenker / Hulpje / Jongen!
PERSONEEL: Is alles naar wens?
ROTARYKLANT:Kijk eens naar mijn glas!
PERSONEEL kijkt naar het glas, waar nog tenminste twee slokken wijn in zitten: Zal ik u bijschenken?
ROTARYKLANT: Dat lijkt me gewenst!
PERSONEEL: Excuseer. Is vèrder alles zoals het hoort?
ROTARYKLANT: Als je nog even dóórschenkt wel…dat glas was ook niet helemaal leeg, hè?
PERSONEEL schenkt het glas onbetamelijk vol—denk bierglas met twee vingers schuim versus wijnglas met één vinger ruimte voor die die die dikke sponzige lippen
ROTARYKLANT vervolgt gesprek over Vietnamese au pair en of een doggy bag hier ook wordt aangeboden zodat de rest van het gezelschap daar ook om vragen zal en het dus geen faux pas meer is
PERSONEEL wacht terzijde
ROTARYKLANT gaat door met oreren over doggy bag en dat het eigenlijk niet te pas geeft een au pair hetzelfde te laten eten als de meester en meesteres des huizes
PERSONEEL: *kuch*
ROTARYKLANT praat voort over doggy bag, ziekelijk loenzend naar tafelgenoten in de hoop dat iemand dit oppikt en doorgeeft aan het management zodat de restjes niet de spoelkeuken ingaan
PERSONEEL: *KUCH!*
ROTARYKLANT verzucht zich over de kostelijke spijzen waar in de spoelkeuken straks ongetwijfeld luie Slowaken zich tegoed aan zullen doen en dat het eigenlijk een schande is in deze tijden van spilzucht
PERSONEEL immer bereidwillig, maar nu zichtbaar ouder geworden en met een lichte stoflaag op de schuingehouden fles: Mag ik een bon van u?
ROTARYKLANT: Eur? (dit is een approximatie van het geluid dat ze maken. Er is nog geen symbool voor in ons alfabet)
PERSONEEL: Een bon. Als het goed is, heeft u een bon voor de wijn die ik u zojuist inschonk en die u nu aan het nuttigen bent.
ROTARYKLANT verward kijkend: Een bón? Een bón? Oh ja! Een bón! Ach, dat vergeet je in de gezelligheid natuurlijk! Har har har hár! Eur?
PERSONEEL: Toch wil ik graag een bon van u.
ROTARYKLANT: Natuurlijk krijg jij een bon. Kijk eens, hier is je mooie bon. Maar dan mag je die glazen niet meer zo karig inschenken, hoor! Har har har!
PERSONEEL: Dankuwel, mijnheer.

Deze fijne conversatie herhaalde zich tenminste zesmaal per avond en tweemaal per ronde achtleeghoofdige tafel. Als ik een minder fijn persoon was had ik mijn héle blaas in hun blanc de blancs of rouge des putes geleegd, maar ik blijf nu eenmaal een fijnzinnig en voorzichtig mens.
               De Rotary is nepotisme voor gevorderden, voor mensen die zó inslecht zijn dat hun familie ze niet meer kennen wil. De Rotary is wat schuimt van de kan en door de kokkin aan de hond gegeven wordt. De Rotary is waardoor de hond van de graaf moest inslapen. Ik ben misselijk, een volgende keer voort—freule Van der Horst, herneemt u deze decamerone? Ik schenk nog eens bij en stook het vuur weer op.

D.

Share This:

DITMAR BAKKER euforisch over ANNAGRIET DIESMAN – ‘De brille die het werk omvademt, en het rijm, Pom! We hebben het zolang niet gezien…’

Ditmar Bakker schrijft:

Pom, liefste,
Het is altijd gevaarlijk een nieuwe dichter de maat te nemen—wie is zij(hij?) en welke poëtica worden gehanteerd?
Onderstaand is metrisch doorwrocht. Toevallig of niet—we nemen Talent niet de maat, of wel, Pom? De brille die het werk omvademt, en het rijm, Pom! We hebben het zolang niet gezien.
We zien een afnemen van lettergrepen en een opbouw in vier stanza’s. We zien een berekenendheid die we zelden aantreffen in Moderne Gedichten.
We (Pom, majestueuze Pom!) zien het rijm weer vat krijgen in de verzen. We zijn verbluft, en lezen de eerste twee regels niet graag als een incorrecte samentrekking, maar als een syntactisch spel waarin fles en grond slingerend aanpalen. We omarmen elkaar, Pom, en lezen verder.
Donker wordt een stad gewekt, door woorden en zinnen gekrenkt—het Brussel van toen is het Brussel van nu. Vergeten zijn de riemen papier die dichteres volgeschreven heeft om uiteindelijk tot deze parel te komen. Wie weet nog van riemen, wie weet beelden zó te doorvlechten? Het is een vrouw:
Annagriet Diesman dus
Nieuwe poëtica
Leest nu haar schrift
(optioneel) op de Pom
Neen, in die krabbels geen
Kruikenstadtuyterwerk:
Dat is te moeilijk
(een vrouw hè, tja, kom)
Kom, Annelies, de handschoen ligt er.
 
 
Hugo in Brussel

Aan het Théâtre Français paalt nog steeds verleden
grond in taal van bloed gedrenkt,
slingeren gebroken flessen rond in vuile glazen plassen.

Niets gloeit:
deze stad wordt donker gewekt,
door woorden en zinnen gekrenkt.

Verslagen ontwaakt dan, ginds, de dichter die roeit
met de riemen die hij schreef, wiens vers te water gaat
en volgzaam glijdt tot op een Brussels plein

waar de dichter weet waar niemand over praat.
Verdoken blaast dan, daar, de wind, zijn
letters rollen langs elkaar door doordeweeks gewoel.

Ik hoor zijn lied.
Ik ken zijn doel.
Terug naar ‘t land dat hem verried.


ANNAGRIET DIESMAN
 

Share This:

een wake up call door VON SOLO: ‘Het is massamoord op het verleden. Sinterklaas is kapot gemaakt. Michiel de Ruyter is een ordinaire slavenhandelaar geworden. En nou is ook James Bond nog vermoord…’


Afgelopen zaterdag zat ik met mijn gezin in de bioscoop te kijken naar meest recente James Bond film ‘No time to die’. Aan het einde van de film ging James Bond dood. Ik was geschokt. Normaal ga je na een Bond-film in jubelstemming de zaal uit. Nu murmelde ik enkel dat ik ‘Skyfall’ een betere film vond en wilde snel naar huis. Daar dronk ik uit ellende nog een glas whiskey en probeerde te verwerken wat ik zojuist gezien had.
 
Er zaten gave stukken in, maar ook veel, snel Hollywood-geweld. En het einde kwam onverwacht snel en dramatisch. Waar James normaliter op het nippertje de dood ontsnapt, gaf hij het nu ineens op. Voor de liefde nog wel. Hij was besmet met een virus, dat dodelijk zou zijn voor zijn geliefde en ineens opgedoken dochtertje. Gewoonlijk zou James eerst voor zichzelf kiezen en een onorthodoxe oplossing vinden. Nu koos hij er voor zich te laten bombarderen tot de dood erop volgde. Mijn gezin was optimistisch. Dit opende de weg voor allerlei nieuwe verhaal lijnen. Maar ik was al vertrokken. Het zou nooit meer James Bond zijn.
 
Als jongen van twaalf zag ik mijn eerste Bond-film. Vanaf dat moment was duidelijk wat de verpersoonlijking was van wat ik eigenlijk ook zou moeten zijn. De man die de wereld redt. De man die vrouwen in vervoering brengt. De man die onbeperkt kan drinken zonder ooit dronken te worden. Een gerespecteerd man, die geen compromissen maakt. Een voorbeeld om een leven lang te volgen. Bond was er altijd. Altijd was het weer beter dan de vorige keer. Bond was hoop, als er geen hoop meer was. De vraag: ‘Wat zou James Bond doen?’, gaf je altijd de oplossing in je bangste momenten. Bond was meer dan een filmfiguur. Ik geloofde in James Bond.
 
En nou is hij ineens dood. Gewist, gecancelled, uit de serie geschreven, afgedankt. Ze hadden voor het gemak de CIA agent Felix Leiter ook maar vermoord en zelfs aardsschurk Ernst Stavro Blofeld mocht de film niet overleven. Het deed me heel sterk denken aan hoe Disney ook de Star Wars-saga om zeep heeft geholpen. Het einde van deze Bond-film zou een perfecte opmaat zijn voor de serie ‘Daughter of Bond’ op Disney Plus.
 
En misschien was de Bond, zoals Ian Fleming hem verzon ook wel niet meer ‘van deze tijd’. Maar is dat dan een reden om hem stilletjes de zachte nacht in de laten gaan? Ik denk het niet. Het is één van de zovele laffe pogingen om af te rekenen, met alles dat herinnert aan ‘betere tijden’. Het is massamoord op het verleden. Sinterklaas is kapot gemaakt. Michiel de Ruyter is een ordinaire slavenhandelaar geworden. En nou is ook James Bond nog vermoord. ‘God is dood’, zei Nietsche al. Wat ons rest is een zogezegd inclusieve, participerende, woke yoga-maatschappij, die wegkijkt voor de totalitaire surveillance-samenleving en bang is om een tepel te zien en zich in slaap laat sussen met doorlopende schijnveiligheden opgelegd door de marionetten van het roofkapitalisme.
 
James Bond is niet dood. Niet zo lang er nog mensen zijn, die bereid zijn door te gaan, als het pleit al beslecht lijkt ten voordele van het kwade. Aye, Miss Moneypenny. We will NOT go gently into that good night.
 
https://youtu.be/VlbaJA7aO9M

VON SOLO

DICHTER, COLUMNIST,  PERFORMER EN CINEAST

Check de actualiteiten van VON SOLO op www.vonsolo.nl

Lees ook de wekelijkse column van VON SOLO op www.POMgedichten.nl 

Share This:

Merik van der Torren met een hooghartig hondje in deftig amsterdam zuid


Hoi Pom,
 Dit tekstje is heden geplaatst in het buurtkrantje van de Olympiabuurt. Nu ook voor pomgedichten
, groet, Merik.


In de Sportstraat

 Zo liep diva Jack Russell Betty,
schuddend met haar kont,
zwaaiend met haar staart,
 
onder luide aandacht  van een
zwarte aanbidder die blaffend
aan de riem van baasje rukte.
 
“ De interesse komt van één kant!”
riep ik tegen dat baasje.
 (Oost-Indisch dove Betty liep door.)
 
Hoe vaak was ik niet in de avonduren
langs haar verlichte ramen gelopen.
 Ik kwam zeker ongelegen.

Merik van der Torren

Share This:

IEN VERRIPS vandaag leunend op de asbak van BABAK


Hoi Pom,
Zwaar leunend op de asbak van Babak.
Ik vond een één van de mooiste zondagochtendwinnaars.

groeten Ien


toen je dan eindelijk die asbak kocht
kon je niet vermoeden dat je binnen
afzienbare tijd zomaar op een dag
stoppen zou met roken
 
je dacht dat je het begreep of iets
ervan totdat de alcohol was afgebroken
het bloed weer helder stroomde
bijtend het besef zich opdrong

als jij nooit aan me denkt               
jouw horizon in vroege ochtend
de zachtheid van het zijn van samen
is dat jouw wraak of jouw verraad

Ien Verrips
 


Het nu is even relatief als nooit en 
ik begrijp geen van beide  
De nacht is even mooi als de dag en 
ik ben er altijd te laat mee 
Mijn vingers, wijzend naar de hemel 
voelen zich zo klein en ik heb nog altijd niet  
de moed om een echte asbak te kopen   
In het midden van de nacht 
volgde ik je ademhaling als een metronoom  
die houvast bod aan mijn amateuristische hart 
De andere mensjes en hun dingetjes  
vond ik heel even irrelevant  
Maar nu, op deze schitterende nacht 
wil ik nooit aan jou denken  

Babak 

Share This:

Karin Beumkes troost op de maandag op pomgedichten punt nl – ‘je ruikt naar parfum en naar pijn….’

Liefde. Er valt van alles over te zeggen, soms valt er geen touw aan vast te knopen. Dit gedicht is gebaseerd op ware gebeurtenissen. Ik was achttien en liep met blinde, verliefde ogen in een venusvliegenval met de naam Alexander (niet van die platz). Ach ja, om met Zarah Leander te spreken: kann denn Liebe Sünde sein?



Alles Liebe
Karin


Driften naar Dover


Je kerfde jouw droom in haar
en liet mij vallen als een bom
je verkoos jong vlees en minder ouderdom
het zou je meer en meer bevallen.

Mijn kamertje was leeg en stil
haar bordeel lag immers om de hoek
het rode lichtje deed je komen
de deur was open als in een vloek.

Je bent onherstelbaar verbannen
niet omdat het kan maar omdat
ik degene met het mes wil zijn
jij bent de Judas onder alle mannen

je ruikt naar parfum en naar pijn.


Karin Beumkes


Muziek: Zarah Leander – Kann denn Liebe Sünde sein https://youtu.be/0zDL4j9haQ0

Share This:

Peter Bergers zondagmiddag: ‘ In mijn tranendal is het zomer. Want mijn lief plukt er bloemen uit Arcadië.’


Koud ontwaakt uit een verstomde droom ga ik zinloos voor een ommetje. Zomaar. Als in een zielloos ritueel. Of gewoon omdat het zondag is. Het is frisser dan gister. Natter ook. Het pad voelt drassig. Langzaam slingert ze zich glibberig voor me uit. De glooiende velden verderop verschuilen zich gelaten achter een vale sluier van mottige mist. Rechtsaf sla ik. Daar bij die grote dikke eik. Het gras is hier nog glad van morgendauw; het maakt de heuvel tot een heuse glijbaan. Stap voor stap omhoog gaat het. Nog even en ik ben halverwege. Daar leg ik mijn hoofd steevast eventjes te ruste. Heel even maar. Fier wankelend sluip ik daarna altijd tijdloos naar de top. Maar vandaag is het kruipen geblazen. Eenmaal boven laat ik de wind los en zoef ik op z´n rug naar beneden; mijn droom nog helder in m´n kop. Guess what? In mijn tranendal is het zomer. Want mijn lief plukt er bloemen uit Arcadië.


Peter Berger

Share This:

ALJA SPAAN – de nieuwe bundel LOSSE HONDEN – gedichten over de omgeving veraf en dichtbij – de zinloosheid van het bestaan in prachtige zinnen – een recensie

deze week voor een keer geen zondagochtendwedstrijd – geniet van de recensie hieronder – de nieuwe bundel van Alja Spaan is van poëzie gemaakt!

https://www.bruna.nl/boeken/losse-honden-9789464248920

https://www.ako.nl/losse-honden-9789464248920.html

ALJA SPAAN – de nieuwe bundel LOSSE HONDEN – gedichten over de omgeving veraf en dichtbij – de zinloosheid van het bestaan in prachtige zinnen – een recensie  

Alja’s bundel LOSSE HONDEN kent 21 gedichten in de 1e afdeling ‘dichtbij’ en 21 gedichten in de 2e afdeling ‘veraf’.  (Uitgeverij Aspekt – Soesterberg.)  De gedichten roepen bij deze lezer wel enige vragen op.  

Een ding is in ieder geval 100 procent zeker, ik mag wel zeggen 1000 procent zeker – alles maar dan ook alles in deze bundel gedichten is ALSOF het zo is! In bijna elk gedicht treffen we het woord ALSOF aan. Het is alsof vóór en het is alsof ná – het is kortom ALSOF een gedicht niet kan bestaan zonder het woord alsof.

‘Alsof’ is het A-woord van Alja Spaan. En het A-woord roept de dichter in als er ook maar iets van werkelijkheid in de buurt van de dichter komt. Dan is het niet zoals het is – dan is het niet zoals het lijkt. Dan is het anders – en hoe anders het dan is – dat is aan de lezer.

Het lijkt erop maar het is niet zo – dat is in ieder geval wat Alja de lezer gedicht na gedicht wenst voor te houden. Het is dan ook niet verwonderlijk – zeg ik achteraf na twee keer lezen – dat ik na de eerste lezing uitriep: “WAS WILL DAS WEIB”. Op zoek naar een houvast, een samenhang, op zoek naar een verhaal. Maar ik kreeg niet wat ik dacht te kunnen vinden.

Wees gerust lieve lezer – na twee keer lezen –  en ja dat moet je wel voor Alja over hebben – begrijp je dat er niet één sleutel is tot al die wonderschone regels van Alja, niet tot haar zinnen, niet tot de gedichten afzonderlijk, niet tot de twee afdelingen met gedichten. Af en toe loopt er wel een hondje tussen de regels van Alja door. ALSOF honden van poëzie houden!

We krijgen als lezer een totaalbeeld voorgeschoteld. Daarin flarden van een eenzaam zijn – in het bestaan is het veelal een dolen zonder doel. Soms komen de beelden dichtbij: beeld, sfeer, herinnering, personen, soms blijven ze op afstand: de gebeurtenissen, de mensen, het handelen, locaties.

Het door mij aanvankelijk gedachte verhaal gaat slechts twee gedichten mee. We lezen over een kind in de tuin, over geluk, toekomst en dromen, een vader maar dan  – ja hoor daar is ie al meteen –  in het eerste gedicht “alsof werkelijk sprake was van kansen, geloof, groei, vaart, beloning …’

Vader en dochter ook nog aanwezig  in het tweede gedicht – de vader die al van kunst sprak toen de dochter nog papiertjes knipte en plakte. In het derde gedicht slaat de boel om – het lieflijke beeld is verdwenen én het verhaal wordt onder mijn handen weggeslagen: er zijn zwarte vlekken, er is moeras, een vijandige omgeving, er is een verwilderd ik persoon bij een ouderlijk huis, de ouderlijke woning als zompig graf beschreven. Waar zijn we in godsnaam beland? en waar gaan we heen?  vraagt de lezer zich af.

Het antwoord weet je later: je leest over wat er wordt aangetroffen, je leest over wat er van geworden is  en je leest over wat er van overblijft. Je leest over het resultaat en betekenis van het bestaan – over een dooltocht zonder doel. Dat lees je dan wel in de taal van een dichter, dat lees je in poëzie – ik ben niet gelovig – was ik wel gelovig dan had ik geschreven – dat lees je in poëzie zoals god poëzie bedoeld heeft.

Het bestaan schiet niet echt op in de visie van Alja – als het vel haar heeft losgelaten (van de oude vrouw) bestaat het bestaan uit: “.. schaduwen uit elkaar knippen en een plakwerkje maken van het restant met een beetje spuug.” Nee, we zijn niet erg opgeschoten – het beeld van het kind in de tuin in het begin van de bundel is nagenoeg gelijk aan het beeld van de oude vrouw in deel 2: ze plakken, ze knippen, ze bestaan. Dat is het: plakken, knippen en bestaan.

Er zijn wel wat constanten – zwart bijvoorbeeld is een terugkerend gegeven: “Alsof het gesneeuwd heeft maar dan zwart, alsof er een deken ligt maar dan over het hoofd, alsof de laatste voorbijganger alles meegenomen heeft, …”

Vader scheurt af en toe voorbij in zijn auto, er zijn zwarte straten, er rijden nogal wat treinen door de strofen.

Alja weet de zinloosheid van het bestaan in prachtige zinnen neer te leggen. Dat is ongeveer de kern – vermoed ik – van het niet door mij ont-dekte verhaal.

Maar één zekerheid in het bestaan is door de dichter gegeven: “..alles wat niet vliegt stort neer.” lezen we in het aangrijpende gedicht waarin de vrouw van zeshoog wordt begraven – en ook haar dochtertje ‘dat nog ergens onder een kleedje geschoven lag.’

En in het laatste gedicht van de eerste afdeling ‘dichtbij’ komen we dan toch eindelijk als lezer heel dichtbij Alja – alsof de dichter de lezer wil toelaten om zelf niet neer te storten:

‘..verzin een reden voor

het bestaan, tevredenheid. Neem naast me plaats en zie hoe de

regels ontstaan. Voel aan mijn enkels hoe

koud ze op de grond staan omdat de wind steeds harder blaast

en sluit de deur. Draag me tot ik vlieg.”

We zullen deze dichter dragen tot ze vliegt. Het is dat ik niet gelovig ben anders zou ik door de knieën gaan voor de goddelijke poëzie van Alja Spaan – die Alja ondanks de zinloosheid van ons bestaan met ons lezers deelt in prachtige zinnen –  in haar nieuwe  bundel LOSSE HONDEN. En weet van de honden: ook zij bestaan en dolen zonder doel.

https://www.bruna.nl/boeken/losse-honden-9789464248920

https://www.ako.nl/losse-honden-9789464248920.html

Pom Wolff11/11/2021

Share This: