Ze opende de kelderdeur, wat aarz’lend, stapte de keuken in, en zag het spoor daar op de vloer van modderige laarzen; een stapel aan pakketjes stond ervoor op het aanrecht; ze knipte heel voorzichtig de touwtjes door, vouwde de tassen, met beleid, voor kinderogen evenwichtig en of ’t eenvoudig was, opengezet. Zo simpel, saai, gerieflijk dit karwei, en tevens zo verraderlijk bekend dat zij toch vragen stelde op het end: Wie zet nou frisdrank híer? Dáár suiker? Hei? Toen brak de droom. Stil pakte zij een dweil, prikte de bon op de bekende spijker in de stijl.
Clickbait. Steeds weer diezelfde droom. Altijd. Je bent er, maar je bent het vergeten. Mensen kennen je. Maar jij kent niemand. Er kruipt een wit wormachtig wezen uit je hiel. Wild kronkelend zodra je ernaar grijpt. Contractie. Expansie. Het kreng voelt slangachtig droog aan, bijna glad als fotopapier, en laat een perfect rond donkerpaars gaatje achter. Midden in je voetzool. Mooi. Ik zie het. Een kleverig bloedspoor dat langs je achillespees omhoog druipt.
Het monster kijkt me sissend aan. Het bindt zich om mijn vingers. Het bijt zijn tandeloze beten. Ik slinger het ding radeloos de duisternis in en hoor zijn ruggengraatloze lichaam weerloos week tegen de muur kletsen. Splash! Ik ruik het. Hopeloze stilte. Misschien.
In mijn vlees is een put gevreten. Vol met kleverige gele gelei. Het ziet er bitter uit maar smaakt naar bloemen in zeep. Naar mescal. Jij bent er om te troosten. Je streelt mijn rug en je handen kroelen mijn haar. Gisteravond nog speelden we in het theater. We waren sterren. ‘Werk voor deze nutteloze handen,’ fluistert ze. ‘Bij de geboorte had je geen naam. Je moeder heeft me voor de gek gehouden. Ik was waarschijnlijk dronken toen ze ermee begon. Ik zal eerst de juiste maat moeten nemen.’
Haar afbeelding stort in bij de eerstvolgende klik. Ik droom over het instituut voor plastination. Körperwelten. Carrosserieën. Gorilla’s. Iemand kotst een sliert van rijmwoorden. Het klinkt hol en loos als uit de mond van een voor eeuwig dolende dichter: ik zie het allemaal niet meer zo helder, maar als we zo doorgaan gaan we finaal naar de kelder. We dissen en we haten als een stel banale fanaten zonder echt met elkaar te praten. Ook al ben ik een melkmuil, ik maak van mijn hart geen moordkuil en declameer de tekst op mijn grafzuil totdat ik hulpeloos bloed huil:
Ze hoorde ’n busje stoppen voor het huis, de voetstap van de grutter die zij kende kwam naderbij. Haar hart sloeg over, ruis werd het, als bij ’n geschrokken kip; ze rende, schoof de grendel weg—dan kon hij vrij werken, verstopte zich ter kelder tot hij ging, hijgend, en hopend dat hij niets zou merken van de -door haar vluchtige aanraking- wiegende stoel. Door ’t vocht, de lucht beneden verrees in haar die welbekende kou; ze zag de houten trap zich eng en nauw de aarde instorten, waar zout de treden vol kieren vrat; en tot ze hem weg wist, bleef staan, al luist’rend, kijkend naar een sinaasappelkist.
bij webmaster komen drie/vier gedichten erg binnen. dank natuurlijk aan alle dichters die instuurden en de zondagochtend tot een poëziefeest maken – toch de Nikita van Cartouche – met name de laatste twee strofen dus van het ingestuurde gedicht. een gedicht bezegeld met een vredeskus verdient eremetaal – brons. de handreiking van dichter Frans Terken die poëtische deuren opent voor een ieder die de vrijheid zoekt – een prachtig gedicht deze week bekroond met zilver. goud deze week voor het theater Max Lerou. onder zijn gedicht leest u waarom. geven we Ien Verrips een eervolle vermelding voor het kleine tafereel – een miniatuurtje tegen barbarisme. van harte allemaal.
Vanavond in dit theater
Het spokenuur markeert de poort waardoor ik westwaarts langs de bloedlijn trek stroopsoldaatjes tegemoet.
Het loopt gesmeerd de sleutel draait op volle toeren alle gaten dicht.
Mocht ik een god zijn, ik zet seizoenen naar mijn hand, creëer wat ruimte in de tijd om de dag met herfst te kleuren.
Voorzichtig zal ik blazen, net voldoende wind waarin je dan je hoofd kunt baden.
Paradijs weten in de werkelijkheid. Jawel. Ik doe mijn best maar geluk is gevaarlijk. Vraag het Kopland.
Nirwana ligt nog zeker op een lichtjaar reizen. Je zou ook kunnen stellen dat ik een sukkel ben.
Je voelt ik smeer melancholie. Het visje schiet weer alle kanten uit. Het water is brak. De tuin der lusten een romantisch prieel meer niet.
ml
Paradijs weten in de werkelijkheid. Jawel. Ik doe mijn best maar geluk is gevaarlijk. Vraag het Kopland.
roep ik uit tot de strofe van de week. komt in ieder geval bij mij binnen op hoogste sport van mijn poëtische ladder. ach iedereen kent zijn eigen afwijkingen – die van mij is nu eenmaal die van de poëzie. en zie hier hebben we te maken met poëzie. met de onmogelijke wetten van de poëzie die tot de gewoonste zaak van de wereld behoren. een wereld waarin wahrheit und dichtung zo onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn dat zij een werkelijkheid op zich vormen. in die werkelijkheid lezen we de dichter lerou. in dat theater zijn woorden.
Handreiking
Hang voor het raam van alle kamers het geel van de zonnebloem onder het blauw van heldere luchten
maar drijf eerst de kruitdampen uit dat de vredesduiven er niet in stikken
en zet de deur wijd open voor ieder die een veilig thuis vraagt
omgord wie binnenkomt met liefde dat je elkaar vasthoudt door alle strijd heen
in deze dagen de handreiking aan de vluchtelingen die huis en haard verlieten – moeders en kinderen – de mannen bleven achter om te vechten –
‘zet de deur wijd open voor ieder die een veilig thuis vraagt’
zo begrijp ik de woorden van dichter frans terken. een oproep, een constatering, een handreiking. zo staan duizenden en duizenden moeders en kinderen aan de grens. het is verschrikkelijk.
FRANS TERKEN: voor ieder die een veilig thuis vraagt…
TON HUIZER: Klompvoet uit het knellend leer – Dank u wel ik hoef niet meer…
GERBEN DE RUITER: bom of geen bom
ANKE LABRIE: liefde stopt niet
DITMAR BAKKER: en door het raam keek, dicht tegen het glas, de blauwe nacht.
CARTOUCHE: ach – laat ons toch aanstonds met rode ogen nog eenmaal in stilte optrekken
MAX LEROU: Ik doe mijn best maar geluk is gevaarlijk. Vraag het Kopland.
ERIKA DE STERCKE: het lijkt of mijn hart in een tijdloos afscheid valt
RIK VAN BOECKEL: moeder vindt haar kind achter de grens van verzet
IEN VERRIPS:
lang nagedacht over een thema passend in deze barre tijden van oorlog, bommen, schuilkelders en misdaden. en toch gevonden: ergens tussen die puinhopen daarachter in een schuilkelder dook ze op – de liefde – liefde tussen twee mensen die door alles heen hoopten op een toekomst zonder bommen en granaten – laten we in deze dagen maar van de liefde zijn: wie wint de enige echte virtuele laten we in deze dagen maar van de liefde zijn- trofee op pomgedichten punt nl? u kent de regels: gedichten niet te lang svp tenzij noodzaak – 20 regels is genoeg – insturen voor zondag 10 uur 30. stuur in op het u bekende gmail.com adres van pomgedichten@ – of benut de blauwe contact functie boven aan de pagina. of laat onder dit item een reactie achter -ik zorg er voor dat uw gedicht in het item wordt geplaatst. commentaar als altijd verzekerd.
het moet mij toch ook een keer lukken een liefdesgedicht iets van lentezon en zacht van in de war en veel te veel om ergens tussen hemel en aarde te zeggen ik kan niets meer zeggen anders dan hier is mijn hand en ga mee ga mee pomwolff
Dag Pom, Duistere tijden. Virussen en psychopaten. Duizend bommen en granaten. Je kent me. Buiten mededinging, want te lang en thema – net – niet gehaald. Lag aan haar dit keer… Dikke pech, maar wellicht toch bruikbaar voor een milde glimlach bij de zondagochtendkoffie. Prettig weekend, Ton
Liefdesleed
Menukaart schaars verlicht Rekening weer opgelicht Zoengedoe niet echt een feest Tandarts lang niet langs geweest Haarlak op mijn beste pak Naar haar huis het vlees is zwak Liefdesnest flink uitgewoond Beddengoed lang niet verschoond Proefballon hopelijk niet lek Doe wat aan die moedervlek Klompvoet uit het knellend leer Dank u wel ik hoef niet meer Ton Huizer
dichter ton huizer schreef het gedicht en zijn eigen recensie daarbij. een recensie die ik van harte onderschrijf – en zeker is daar ook mijn milde en dikke dikke glimlach bij de zondagochtendkoffie. de slotpassage is werkelijk briljant en laat hier webmaster zeker uit zijn stoel rollen – uiteraard tot het moment dat er weer over een volgend bombardement wordt bericht op kiev. Klompvoet uit het knellend leer Dank u wel ik hoef niet meer
kind kelder kiev
bom of geen bom
— Gerben de Ruiter
dichter de ruiter geeft stof/ woorden om na te denken – een soort meerkeuzeformulier – allitererend – maar voor het zelfde geld is het geen meerkeuzevraag en de beschrijving van een barre en onaanvaardbare waarheid.
liefde stopt niet bij jou en mij onze kinderen onze familie onze buren onze vrienden onze landgenoten
liefde zou grenzeloos kunnen zijn als we maar met z’n allen
als we dat eens konden
anke labrie 26-02-2022
anke schrijft in een wensvorm – bijna tegen beter weten in – in deze tijd – de woorden lijken te stokken in de laatste twee regels die niet zijn afgemaakt – ‘als we als we’ – een dichterlijk geluid – een verstilde schreeuw – bij de werkelijkheid van genadeloze en harde bominslagen
IV.
Gelijk een vis krulde de witte bast de sintels op, rook vulde het vertrek. Ze knielde, blies; een gloed in háár alvast die warmte vroeg. De as, uit slaap gewekt, dwarrelde omlaag–maar geen mager vuur brak uit; het hout was door de regen nat. Zij liet haar hoop al varen, en secuur (terwijl ze dacht hoe zij zich vergeefs had gekweten van iets derg’lijks, vroeger dan) op koppig kooltjes al haar adem blazen, ze hief haar borst omhoog en deed het razen uit haar lijf: daar ontstak een kleine vlam! De helhond vloog meteen op in de schacht, en door het raam keek, dicht tegen het glas, de blauwe nacht.
Ditmar Bakker
Ditmar schenkt ons het vierde deel van zijn serie ingezonden werken lees bij de items hieronder de eerste drie delen. hoe de wereld ook ontploft de dichter dicht zolang het kan nog – genieten we van die prachtige wereldregel – slotregel – een beeld dat zij die in de schuilkelders van een brandende dor ontploffingen oplichtende wereld moeten vertoeven niet meer kunnen waarnemen. ‘en door het raam keek, dicht tegen het glas, de blauwe nacht.’
Landkaart
Honderd jaren lijden, eeuwen eenzaamheid buik- en hoofdwonden, “vechten – wordt gezegd* is de grootste vreugde te beleven met je broek aan”
dat mannen van vechten houden en vrouwen van mannen die vechten“, stormlopen in plaats van in stelling gaan, het gaat nooit over, hongerzucht en oorlog een oorlam voor alle zonden
maar ach – laat ons toch aanstonds met rode ogen nog eenmaal in stilte optrekken, jij uit oost, Nikita en ik uit west, naar Lviv en Brest-Litovsk – zoveel dichterbij dan Benidorm –
elkaar daar treffen, de sneeuw uit de ogen wrijven – onze gesprongen lippen likken in een lieve vredeskus
26-02-2022 / Cartouche
(*Martin van Creveld)
een soort poëtische wanhoopswens – (‘maar ach laat ons toch..’ ) hier wel uitgeschreven tot aan het zoenen met Nikita toe – Cartouche hakt zijn gedicht in twee – de ellende in strofe 1 en 2 en het zachte zoenen in de strofen 3 en 4. een fijne zoen dat moet gezegd.
voor altijd
hoe het geweld sprongen maakt over muren van afstand
bombardementen brengen verradende lichtbundels
tussen een wachten zonder hoop liggen jouw woorden
het lijkt of mijn hart in een tijdloos afscheid valt
wat achterblijft is onze snikkende glimlach
Erika De Stercke
deze week krijg ik de indruk dat het wit tussen de strofen de lange denkpauzes zijn die dichteres neemt om de volgende strofe te formuleren. alsof erika tijdens het schrijven van haar gedicht steeds weer even de beelden van het oorlogsjournaal toe moet laten – en daar duikt dan plotseling ook nog de geliefde uit een verleden op – voor altijd voorbij.
Het gegeven lot
In elk harnas leven wij van leugen tot waarheid de levenslijn spinnend
we dansen zingen het lied van het groene licht het wakkere drama in zicht
moeder vindt haar kind achter de grens van verzet onthult het gegeven lot.
Rik van Boeckel 27 februari 2022
de dichter beschrijft de lotsgebondenheid van de mens – zichtbaar gemaakt in een beeld van moeder en kind in de laatste strofe – de verwijzing in de tweede strofe naar het groene licht – begrijp ik niet – maar ja een mens kan niet alles weten.
als jij vechten moet en ik zal vluchten hoe gaat dat dan met ons ons kind dat komt
zul je stralen als je terugkeert ons in je armen sluit of zijn je ogen dof geworden door wat je hebt gezien
gedaan misschien
feb.2022 Ien Verrips
een in eenvoud geschilderd tafereel – hoe de daden in een oorlog een even lang beheersen – in zwijgen wellicht – of zoals dichter schrijft: dof kunnen ogen – ik houd van kleine taferelen bij zaken zo groot en moorddadig die we nauwelijks meer kunnen begrijpen.
niet minder bang dan zij ooit was geweest van spinnen op haar armen, …
III.
Haar armen vol met hout en dat foreest vasthoudend, klemmend met haar kaakgewricht, niet minder bang dan zij ooit was geweest van spinnen op haar armen, haar gezicht… maar om te zoeken miste zij geduld, om minder dragen ook; die lading had zij vlug met dunne berkentak gevuld, voor de gekrulde bast die altijd rad tot vuur wordt, noch dacht zij weerom te neigen, als vroeger, afgeleid, om blokken daar te zoeken, steeds weer nat omrand, en zwaar en glad, doorknoest en niet in vlam te krijgen, (en ’t stof ter bodem van de houtkist landt, daarin een halfvergaan appelklokhuis, een oude krant).
een onvervreemdbaar recht is gaan en gaan is veilig de wind bepaalt waarheen de stam verbogen aan alle kanten nieuwe woorden en toch trekt huiver door mijn huid
toen ik het eigenlijk niet meer geloofde kwam de tram, vervoerde iets een regelmaat aan laarzen de punten liepen dood alsof er een orde is van ongepaste stilte én ingekochte mode een laatste poging één te zijn verborgen in plastic tasjes
de stemmen hielden stil, er bewoog nog wat
blauw
ik verloor drie moeders van de week ben uit alle drie geboren
het huis hier is te koop een vochtig huis
bij vlagen laten foto’s los ze vallen niet ze buigen
ik hoor je uitgesproken stappen nog weer waait papier op
ik dacht je kiest voor rood voor schaamte kies je godverdomme blauw voor altijd blauw
hoe het komt en vraagt de tijden teert hoe het onontkoombaar samenvloeit verwekt, verkracht alsof het hoort hoe het uitwerkt te machtig is én snijdt de grond rot blauw
vel van been door been en as een kras van leed de wereld de gong de laatste ronde ring het zilver van venijn verloren ik wou dat ik je was je schreeuwt zo mooi om hem
dit is zo’n dag waar je van vermoedt dat die niet bestaat
ik wil deze stad niet zijn geen geblakerde parasol mijn stem niet meer verheffen
een dwerg stelt water vast rammelt aan het ritme “fuck you all my friends” zo moet een einde zijn sixteen flowers in the rain en wat rest van het laatste gras
Hij was al zo lang ziek, op de grond trok de grijze schimmel ’t -eens wit- zaagsel door; fris waaide, waar de bijl stond in het blok, er regen in, de vensterbank ervoor, maar zo voortdurend tikkend was ’t gerucht op ’t afdak, dat het zonder einde scheen, zelfs als de zomer hummen zou, de lucht vol maaigeur, tjirpend sprinkhanen bijeen, en schitterend, kleurrijk, die vogel vloog met ongelooflijk zilverlange tong en langsflitsend (of misschien niet!) bezong wisteria, en geen spoor van wolken hoog daarboven in het hele hemelsblauw, zou toch de regen tikken op dit dak, net zoals nou.
In elk leven komt er een moment, dat je kunt kiezen het goede of het slechte pad op te gaan. Vaak is op het moment van keuze niet duidelijk dat de keuze je voorgelegd wordt.
Het leek wel of ik het voelde. Het was in de Albert Heijn aan de Kleiweg. Mijn hoofd draaide zich onwillekeurig richting de fijne vleeswaren. Ik zag vol gefillde lippen. Wimpers waar de vloer mee geveegd kon worden. Levenloze blauwe ogen. Lang, blond, kunstmatig verlengd haar. En een Brazilian buttlift. Dat alles gehesen in een niets verhullend, strak Nike sportpakje inclusief kamelenteen. Mevrouw Solo zag me ook kijken. Ik keek haar aan en meldde enkel, dat ik onder de indruk was van zoveel kunststof perfectie. Het verbaasde me wel dit in onze supermarkt op de hoek aan te treffen. Ik ging er vanuit, dat dit slechts een eenmalig bezoekje zou zijn van deze verleidelijke Barbiepop.
Enige weken later zagen we een klein Japans spitshondje lopen op het uitlaatveldje. Op een afstandje liep Barbie op stilletohakken in haar Nike sportpakje. Naast haar liep een ietwat gezette jongeman van kleur. Deze jongen had ik al eens eerder in de buurt gezien. Hij rijdt in een crèmekleurige Mercedes 500SL coupé, die hij meestal op de stoep parkeert, bij de oude kerk, die tot luxe appartementen is omgebouwd. Mijn conclusie was, dat deze jongen de producer van Barbie zou moeten zijn. Samen nemen ze in het luxe appartement pornofilms op. Gezien zijn etniciteit is hij van het enige soort kaliber, dat een vrouw als zij bevredigen kan. Het plaatje paste in elkaar. Zaken wennen snel.
Vorige week was ik ziek. De griep had me te pakken gekregen. De hond moest echter nog wel uit. Met mijn laatste krachten sleepte ik me de deur uit. Terwijl ik na een kwartiertje met de hond weer huiswaarts keerde, zag ik in de verte ineens Barbie de Statenlaan oplopen vanaf de Albert Heijn. Ze hield wat boodschappen tegen haar opgepompte boezem gedrukt. Toen ik haar bijna bereikt had, viel er met een doffe krak een potje Chicken tonight op de grond. Een kort moment keken we elkaar aan en ik zei: ‘Dat wordt lastig.’ Ik passeerde haar en keek nog even om. Ik zag, dat ze haar mondkapje over het gebroken potje met legde. Ik ging de hoek om en begon te denken. Iets, dat me lastig afging met mijn grieperige hoofd.
Had ik nu gewoon de kans van mijn leven gemist? Ik had de Mercedes al een tijdje niet meer zien staan. Had ze boodschappen voor zichzelf gedaan, omdat haar producer ze in de steek gelaten had? Ik had een poepzakje van de hond kunnen pakken, om het potje op te ruimen. Het was tussen de middag, dus misschien had ze me wel binnen uitgenodigd voor een bedankje. En je weet hoe dat soort bedankjes verlopen. Maar stel nou, dat er dan een camera zou hangen en ze weinig geld zou hebben, dan zou ze me kunnen chanteren. Nee, het was maar goed, dat ik doorgelopen was. Mijn verstand had me weer gered.
En toch werd ik de volgende dag wakker, en hoorde weer de doffe krak van het vallende potje. Ik had de kans van mijn leven gemist op spannende avonturen met een plastic kunstvrouw. Ik begon mezelf weliswaar kwalijk te nemen, dat ik zo vertroebeld was geweest, door mijn griep. Dit was zo’n kans, gegeven door het lot, die nooit meer voorbij zou komen. Eergisteren liet ik de hond weer uit en liep dezelfde weg over de Statenlaan, die ik enige weken gelden had gelopen. Ik moest weer aan Barbie denken en mijn gemiste kans. Aan de overkant van de straat zag ik ineens de producer de kerk uitstappen in sportkleding en onhandig een aanzet tot joggingpas maken. Hij was dus niet weg. Het deed me een kort moment twijfelen aan de waarschijnlijkheid van mijn eerdere aannames. Net lang genoeg om mezelf niets meer kwalijk te hoeven nemen.
in zijn radioprogramma Poëzie voor het Oor – uitzending 33 op RARAradio van 1400 uur tot 1500 uur – donderdag 24 februari – gedichten van oa Nanne Nauta – Antjie Krog – maar vooral ook aandacht voor de deze week overleden belg en dagdichter Stijn de Paepe – 42 jaar – vrouw en 2 kids treuren.
Wat helpt en
Als vloeken helpt, dan vloek je maar. Maak herrie, stennis en misbaar. Scheld schel en luid je goudvis uit en schreeuw je scherven bij elkaar.
Als bidden helpt, bid dan gerust. Als het je troost of sterkt of sust. Of vraag om raad. Als Hij bestaat dan is het goed, maar ‘t is geen must.
Als huilen helpt, ga dan je gang. Het is niet niks en het duurt lang. Het kan geen kwaad als het niet gaat. Het mag gezien zijn, wees niet bang.
Als praten helpt, bel me dan op en steek van wal, hals over kop en van de hak weer op de tak of zachtjes sluipend uit je slop.
Als lopen helpt, vertrek meteen. Zeer doelgericht of nergens heen. Het hoeft niet snel, al mag dat wel. Met verre vrienden of alleen.
Als zwijgen helpt, wees dan maar stil en duik – als dat is wat je wil – een tijdje weg van pijn en pech – als je weer opduikt, geef een gil.
Als lachen helpt, ken ik een grap of val dolkomisch van de trap. Denk aan je kat die keer in bad of aan het Belgisch staatsmanschap.
Als dansen helpt, is er muziek. Als breien helpt, dan hou je steek. Als boos zijn helpt, geef ik kritiek. Als bakken helpt, let there be cake. Als yoga helpt, wees fluks en zen. Als slapen helpt, stop ik je in. Als schrijven helpt, scherp dan je pen. Als poetsen helpt, welaan: begin!
Je voelt je murw en overstelpt en snakt naar stranden, wit geschelpt… Hou vol. Vat moed. Want het komt goed. Doe ondertussen maar wat helpt.
Down Town Abbey; Heerlijk om even een half uur zo’n 120 jaar geleden in Great Britain te vertoeven; kastelen, danspartijen en diners; iedereen opgedirkt in prachtige kostuums en sieraden; avondjurken en smerige streken in de eerst-gebouwde auto’s, waar de adel in rondreed. Dan waren er de paarden en jachtpartijen, geheime liefdes en het bedrog daar omheen; en dan die verrukkelijke keukens waar ze met hun tienen een maaltijd van zeven gangen voor dertig personen toebereiden. Ik moet ook in die tijd geleefd hebben, want ik herken het allemaal zo goed. Ik zweefde door de grote tuinen met bloemperken en fonteinen en zag het af- en aanrijden van de gasten; de kroonluchters met tientallen brandende kaarsen. Het gezang en de vele muzikanten die te gast waren; in vino veritas, in de wijn zit de waarheid. Ja, schenk nog maar eens in.
Later word je wakker en je ligt onder een hoop dode bladeren. Het knispert en kraakt om je heen. Het ruikt muf en je probeert een geluid te maken. Help me hiervandaan ! Maar niemand komt. Dode bladeren dempen ieder geluid en ook zeker de menselijke stem.